NEDERLANDS
27
De motor start niet maar maakt geluid.
−
Controleer of de netspanning overeenkomt
met de spanning die op het plaatje is
vermeld.
−
Controleer de elektrische aansluitingen.
Corrigeer eventuele fouten.
−
Controleer of alle fasen aanwezig zijn.
Herstel de ontbrekende fase.
−
Controleer de pomp en de motor op
blokkeringen.
Verwijder de blokkering.
De motor draait moeizaam.
−
Ga na of de voedingsspanning voldoende is.
−
Controleer op aanlopen tussen bewegelijke
en vaste delen.
Elimineer de oorzaak van het aanlopen.
−
Controleer de toestand van de lagers.
Vervang de beschadigde lagers.
De (externe) motorbeveiliging wordt
meteen na de start geactiveerd.
−
Controleer of alle fasen aanwezig zijn.
Herstel de ontbrekende fase.
−
Controleer op mogelijke geopende of vuile
contacten in de beveiliging.
Vervang het betreffende component of maak
het schoon.
−
Controleer op mogelijke defecte isolatie van
de motor door de faseweerstand en de
isolatie naar de massa te controleren.
Vervang de motorkast met stator of herstel
mogelijke aardgesloten kabels.
De motorbeveiliging wordt te vaak
geactiveerd.
−
Controleer of de omgevingstemperatuur niet
te hoog is.
Zorg voor voldoende ventilatie van de ruimte
waar de pomp geïnstalleerd is.
−
Controleer de afstelling van de beveiliging. Stel de beveiliging af op een stroomwaarde die
geschikt is voor de opname van de motor bij
volledige belasting.
−
Controleer de toestand van de lagers.
Vervang de beschadigde lagers.
−
Controleer de draaisnelheid van de motor.
De pomp geeft geen vloeistof af.
−
Controleer of de pomp gevuld is.
−
Controleer voor driefase motoren de
draairichting.
Draai twee voedingsgeleiders om.
−
Niveauverschil aanzuiging te groot.
−
Diameter van zuigleiding te klein of te lang
horizontaal traject.
Vervang de zuigleiding door een leiding met
grotere diameter.
−
Voetklep of zuigleiding geblokkeerd.
Maak de voetklep of de zuigleiding schoon.
De pomp vult zich niet.
−
De zuigleiding of de voetklep zuigen lucht
aan.
Controleer de zuigleiding nauwgezet, herhaal
het vullen.
−
Controleer de helling van de zuigleiding.
Corrigeer de helling van de zuigleiding.
De pompopbrengst is onvoldoende.
−
De voetklep of de waaier zijn geblokkeerd. Verwijder de blokkeringen. Vervang de waaier
indien deze versleten is.
−
Diameter zuigleiding te klein.
Vervang de zuigleiding door een leiding met
grotere diameter.
−
Controleer of de draairichting correct is.
Draai twee voedingsgeleiders om.
De pompopbrengst is niet constant.
−
Zuigdruk te laag.
−
Zuigleiding of pomp gedeeltelijk
geblokkeerd door onzuiverheden.
Verwijder de blokkeringen.
De pomp draait in tegengestelde
richting bij het uitschakelen.
−
Lek van de zuigleiding.
−
Voetklep of keerklep defect of geblokkeerd
in gedeeltelijk open stand.
Repareer of vervang de defecte klep.
De pomp trilt en maakt lawaai bij het
werken.
−
Controleer of de pomp en/of de leidingen
goed vastzitten.
−
Cavitatie van de pomp.
Reduceer de zuighoogte en controleer de
lastverliezen.
−
De pompopbrengst overschrijdt de
gegevens van het kenplaatje.
Reduceer de opbrengst.
−
De pomp draait niet vrij.
Controleer de lagers op slijtage.
Содержание KVC 15/30
Страница 95: ......