NEDERLANDS
61
9.5
Starten van het systeem
1.
Sluit de elektropomp aan op de klemmen U-V-W
2.
Verzeker u ervan dat de externe bediening B in de stand
OFF
(bediening uitgesloten) staat.
LET OP: wanneer u de afstandsbediening, die moet worden aangesloten op de klemmen B niet gebruikt, wordt de elektropomp
gestart met de hoofdschakelaar.
3.
Nadat u de functies van de ref. SP1-SP2-D1 heeft ingesteld, sluit u de deur.
4.
Zet het paneel onder stroom door de hoofdschakelaar van het verdeelpaneel te sluiten.
5.
Zet de schakelaar SA1 in de stand MAN. De elektropomp krijgt voeding zolang de bediening ingedrukt wordt gehouden.
6.
Zet de schakelaar SA1 in de stand AUT. Activeer de functie van de afstandsbediening
B
en controleer of het indicatielampje
HL3 gaat branden ten teken dat de elektropomp voeding krijgt.
Voorkom het starten van het systeem, met de scheidingsschakelaar (QS1) met de
schakelaar QM1 in de stand I
.
9.6 Alarmsysteem
De activering van het alarm wordt gesignaleerd door het rode lampje HL2 en tegelijkertijd mogelijk ook door een alarm
op afstand dat kan worden aangesloten op de klemmen Q.
Voer na de installatie een test van het systeem uit.
Tegen droog functioneren: bij activering van het alarm, blijft dit ook actief nadat het niveau hersteld is, om het alarm te
resetten dient u het paneel stroomloos te maken.
Controle aantal starts: het alarmsysteem zal 5 keer ingrijpen, waarna het alarm in het geheugen blijft opgeslagen. Op dit
punt is het om de functionering te hervatten noodzakelijk de voeding van het paneel af te koppelen.
9.7
Opsporen van storingen ES 0,75 T-ES 1 T-ES 1,5 T-ES 3 T-ES 4 T-ES 7,5 T-ES 10 T
ES 12,5 T-ES 15 T-ES 20 T-ES 25 T-ES 30 T-ES 40 T-ES 7,5 T SD-ES 10T SD-ES 12,5 T SD
ES 15 T SD-ES 20 T SD-ES 25 T SD-ES 30 T SD-ES 40 T SD
STORINGEN
CONTROLES (MOGELIJKE OORZAKEN)
WAT TE DOEN
1.
De motor krijgt
geen stroom.
A.
De beveiliging van de besturingseenheid of de
automatische differentiaalschakelaar van het
verdeelschakelpaneel zijn in werking
getreden.
B.
Er staat geen spanning op de klemmen L1-L2-
L3.
C.
De beveiliging van de interne transformator is
in werking getreden.
D.
De contactgever KM1 trilt.
E.
Controleer de aansluiting van de ingang B van
het paneel en de eventuele drukschakelaar,
peilschakelaar of andere inrichtingen.
A.
Controleer de isolatie van de kabels van de
elektropomp. Reset de magnetothermische
schakelaar OM1 of de differentiaalbeveiliging
van het verdeelschakelpaneel.
B.
Controleer de aansluitkabels van het paneel en
of eventuele schakelaars of
scheidingsschakelaars in de installatie in
werking zijn getreden.
C.
De hoofdschakelaar gedurende drie minuten
openen en vervolgens weer sluiten. Als de
elektropomp nu start is er geen sprake van een
defect. Als de elektropomp geen stroom krijgt,
of slechts tijdelijk stroom krijgt, dient u
eventuele kortsluitingen in het secundaire
circuit van de transformator op te sporen.
D.
Te lage voedingsspanning.
E.
Verhelp het defect van de elektrische
aansluitingen.
2.
De beveiliging
QM1 treedt in
werking.
A.
Pompwaaier geblokkeerd.
B.
Te hoge opname door de motor bij volledige
belasting.
C.
De magnetothermische beveiliging is defect.
A.
Voer onderhoud uit om de waaier vrij te maken.
B.
Tijdens het bedrijf is de lijnspanning buiten de
li/- 10% ten opzichte van de nominale
spanning; of voer onderhoud van de
elektropomp uit (controleer de toestand van de
lagers).
C.
Vervang het onderdeel of de besturingseenheid.
3.
Geen afgifte
door de pomp,
de motor start
niet, het lampje
HL2 brandt, het
lampje HL3 is
uit.
A.
Het circuit van de elektrische sonde werkt niet
goed; de weerstand tussen de draad van de
elektrische sonde en de aardklem moet < 80
kohm bedragen.
B.
De elektrische sonde bevindt zich niet onder
water.
C.
Het circuit voor ingang van de
afstandsbediening naar de klemmen B is open.
D.
De microswich SP1 bevindt zich niet in de
correcte stand.
E.
Module M2S defect.
A.
Vervang de aansluitingen van de elektrische
sonde of de elektrische sonde zelf. Installeer de
gemeenschappelijke
elektrische sonde
verbonden met klem 18 ref. I indien het water
niet rechtstreeks in aanraking is met het
aardingssysteem.
B.
Plaats de elektrische sonde onder water.
C.
Sluit de contacten voor ingang van de
afstandsbediening naar de klemmen B en
controleer de werking van de drukschakelaar,
peilschakelaar of andere inrichtingen.
D.
Zet de microswich SP1 in de juiste stand, al
naargelang het aantal elektrische sondes dat
gebruikt moet worden.
E.
Vervang de Module M2S.