98
MU 100 – 6721804146 (2019/10)
Geoptimaliseerde sensormontage achter de
warmtewisselaar
De temperatuursensor (T0) moet op de aanvoer na de warmte-
wisselaar secundairzijdig(natte sensor) worden aangebracht
(
Afb. 24 aan het einde van het document).
Voor een geoptimaliseerde sensormontage achter de warmte-
wisselaar bestaan er twee mogelijkheden (
positie [1] met
hoekschroefkoppeling en positie [2], Fig. 4 "Optimised sen-
sor installation"):
Afb. 4
Geoptimaliseerde sensormontage
De temperatuursensor moet midden in de buis meten.
▶ De inbouwdiepte van de temperatuursensor in de open ver-
deler met kraanverlenging aanpassen (
Installatiehand-
leiding sensorset open verdeler). Bij correcte montage
steekt de sensor 1-2 cm in de warmtewisselaar.
3.4
Elektrische aansluiting
▶ Gebruik rekening houdend met de geldende voorschriften
voor de aansluiting minimaal elektrische kabel model
H05 VV.
3.4.1 Aansluiting BUS-verbinding en temperatuursensor
(laagspanningszijde)
▶ Bij verschillende aderdiameters een verdeeldoos voor de
aansluiting van de BUS-deelnemers gebruiken.
▶ Schakel BUS-deelnemers [B] via de kabeldoos [A] in ster
(
afb. 18 aan het einde van het document) of via BUS-
deelnemers met 2 BUS-aansluitingen in serie.
Wanneer de maximale totale lengte van de BUS-verbindingen
tussen alle BUS-deelnemers wordt overschreden of in het BUS-
systeem een ringstructuur bestaat, is de inbedrijfstelling van de
installatie niet mogelijk.
Maximale totale lengte van de BUS-verbindingen:
•
100 m met 0,50 mm
2
geleiderdiameter
•
300 m met 1,50 mm
2
geleiderdiameter
▶ Installeer alle laagspanningskabels van netspanning gelei-
dende kabels afzonderlijk (minimale afstand 100 mm)
om inductieve beïnvloeding te vermijden.
▶ Voer bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van
fotovoltaïsche installaties) de kabel afgeschermd uit (bij-
voorbeeld LiYCY) en aard de afscherming eenzijdig. Sluit
de afscherming niet op de aansluitklem voor de randaarde
in de module aan maar op de huisaarde, bijvoorbeeld vrije
afleiderklem of waterleiding.
Gebruik bij verlenging van de sensorkabel de volgende gelei-
derdiameters:
•
Tot 20 m met 0,75 tot 1,50 mm
2
geleiderdiameter
•
20 m tot 100 m met 1,50 mm
2
aderdiameter
▶ Installeer de kabel door de al voorgemonteerde tulen en
conform de aansluitschema's.
3.4.2 Aansluiting voedingsspanning, pomp, magneetven-
tiel of storingsmelding (voedingsspanningszijde)
De bezetting van de elektrische aansluitingen is afhankelijk van
de geïnstalleerde installatie. De aan het einde van het docu-
ment in afb. 14 t/m 17 getoonde beschrijving is een voorstel
voor de procedure van de elektrische aansluiting. De hande-
lingsstappen zijn deels niet zwart weergegeven. Daarmee kan
gemakkelijker worden herkend, welke handelingsstappen bij
elkaar horen.
▶ Gebruik alleen elektriciteitskabels van dezelfde kwaliteit.
▶ Let erop dat de fasen van de netaansluiting correct worden
geïnstalleerd.
Netaansluiting via een stekker met randaarde is niet toege-
staan.
▶ Sluit op de uitgangen alleen componenten en modules aan
conform deze handleiding. Sluit geen extra besturingen aan
die andere installatiedelen aansturen.
▶ Voer de kabels door de tulen, sluit ze conform de aansluit-
schema's aan en borg ze met de meegeleverde trekontlas-
tingen (
afb. 14t/m 17 aan het eind van het document).
24
0010024454-001
2
T0
T0
A
B
24
1
A
B