Nederlands–8
3 609 929 250 • (04.07) T
Aansluiting van de persluchtvoorziening aan
het gereedschap
Type 0 607 561 118 / ... 120
Schroef de slangnippel
7
in het aansluitstuk op de
luchtingang
8
. Ter voorkoming van beschadigingen
aan inwendige ventieldelen van het gereedschap dient
u bij het in- en uitdraaien van de slangnippel
7
het uit-
stekende aansluitstuk van de luchtingang
8
met een
steeksleutel (22 mm) tegen te houden.
Maak de slangklemmen
15
van de maximaal 4 meter
lange luchttoevoerslang
19
los en bevestig de lucht-
toevoerslang over de slangnippel
7
met de slangklem
door deze stevig vast te draaien.
Bevestig de luchttoevoerslang 19 altijd eerst aan
het gereedschap en vervolgens aan de verzor-
gingseenheid.
Stulp de luchttoevoerslang
19
over de koppelingsnip-
pel
24
en bevestig de luchttoevoerslang door de
slangklem
15
stevig vast te draaien.
Schroef in de luchtuitgang van de verzorgingseenheid
26
een automatische slangkoppeling
25
. Met automa-
tische slangkoppelingen kan snel een verbinding tot
stand worden gebracht en wordt de luchttoevoer bij
het loskoppelen automatisch onderbroken.
Let erop dat u het gereedschap niet per ongeluk in-
schakelt wanneer u de koppelingsnippel
24
in de kop-
peling
25
steekt.
Type 0 607 561 114 / ... 116
Schroef de slangnippel
7
in het aansluitstuk op de
luchtingang
8
. Ter voorkoming van beschadigingen
aan inwendige ventieldelen van het gereedschap dient
u bij het in- en uitdraaien van de slangnippel
7
het uit-
stekende aansluitstuk van de luchtingang
8
met een
steeksleutel (22 mm) tegen te houden.
Als u de luchtafvoerset gebruikt, schroeft u de slang-
nippel
7
in het aansluitstuk
22
van de luchtafvoerset
(decentraal)
21
.
Maak de slangklemmen
15
van de maximaal 4 meter
lange luchttoevoerslang
19
los en bevestig de lucht-
toevoerslang over de slangnippel
7
met de slangklem
door deze stevig vast te draaien.
Bevestig de luchttoevoerslang 19 altijd eerst aan
het gereedschap en vervolgens aan de verzor-
gingseenheid.
Stulp de luchttoevoerslang
19
over de koppelingsnip-
pel
24
en bevestig de luchttoevoerslang door de
slangklem
15
stevig vast te draaien.
Schroef in de luchtuitgang van de verzorgingseenheid
26
een automatische slangkoppeling
25
. Met automa-
tische slangkoppelingen kan snel een verbinding tot
stand worden gebracht en wordt de luchttoevoer bij
het loskoppelen automatisch onderbroken.
Let erop dat u het gereedschap niet per ongeluk in-
schakelt wanneer u de koppelingsnippel
24
in de kop-
peling
25
steekt.
7
8
24
26
25
19
15
8
24
26
25
19
15
7