Version : 2020.1
47
Verbindingsleidingen, die bij een spanning van meer dan 1 kV werken en binnen in gebouwen lopen, moeten geïsoleerd
zijn tegen de geaarde delen van het gebouw. Dit kan bereikt worden door voldoende afstand tussen de
verbindingsleidingen en de constructie van het gebouw te laten of door geïsoleerde hoogspanningsleidingen voor de
verbindingsleidingen te gebruiken..
Verbindingsleidingen, die in grond verlopen, moeten in beschermbuizen van isolatiemateriaal liggen of er moeten
geïsoleerde hoogspanningsleidingen gebruikt worden. Er dient op gelet te worden, dat de verbindingsleidingen geen
beschadigingen door hoeven van dieren of tractorbanden die in de boden zakken, kunnen oplopen.
Verbindingsleidingen mogen niet in dezelfde beschermbuis gelegd worden als de lichtnetvoorzieningsleidingen
communicatie- of dataleidingen..
Verbindingsleidingen en draden van elektrische afrasteringen mogen niet boven sterkstroom- of bovengrondse
telecommunicatieleidingen gelegd worden.
Kruisingen met sterkstroomleidingen moeten voorkomen worden, waar het mogelijk is. Wanneer zo'n kruising niet te
voorkomen is, moet deze onder de sterkstroomleiding verlopen en indien mogelijk in een haakse hoek.
Wanneer verbindingsleidingen en draden van elektrische afrasteringen in de buurt van een bovengrondse
sterkstroomleiding verlopen, mogen de afstanden niet geringer zijn dan in de navolgende tabel.
Spanning van de sterkstroomleiding
Afstand
≤
1.000 Volt
3 meter
> 1.000
≤
33.000 Volt
4 meter
> 33.000 Volt
8 meter
Wanneer verbindingsleidingen en draden van elektrische afrasteringen in de buurt van een sterkstroomleiding
gemonteerd worden, mag de hoogte boven de grond niet boven de 2,5 m uitkomen.
Deze hoogte geldt voor iedere zijde van een rechthoekige projectie van de buitenste leider van de sterkstroomleiding tot
op de bodem, voor een afstand van
- 2 m voor sterkstroomleidingen, die bij een nominale spanning tot 1.000 V werken
- 15 m voor sterkstroomleidingen, die bij een nominale spanning van meer dan 1.000 V werken
Wanneer verbindingsleidingen en draden van elektrische afrasteringen in de buurt van een telecommunicatieleiding of
een telecommunicatiekabel gelegd worden, moet de afstand naar de leiding of de kabel tenminste 2 m bedragen.
Elektrische afrasteringen die dienen om vogels te verschrikken, als omheining van huisdieren of voor training van dieren
zoals koeien (koeientrainer), mogen alleen door apparaten met lage capaciteit verzorgd worden, waarmee nog een
voldoende en veilige werking bereikt wordt.
Bij elektrische afrasteringen die bestemd zijn om vogels ervan te weerhouden op gebouwen te gaan zitten, mag de draad
van de elektrische afrastering niet geaard zijn. De aarding moet als draad op isolatoren geschieden.
Waarschuwingsbordjes (zie hierboven) moeten op alle plaatsen aangebracht worden, waar personen vrije toegang naar
de elektrische geleiders kunnen hebben.
Een niet geëlektrificeerde afrastering, die prikkeldraad of draad met scherpe kanten bevat, kan ter ondersteuning van één
of meerdere geëlektrificeerde draden van een elektrische afrastering toegepast worden. De ondersteunende afrastering
bij de geëlektrificeerde draden moeten zo aangebracht zijn, dat veiliggesteld is, dat deze draden met een minimum
afstand van 150 mm van elkaar verwijderd zijn.
Waar een elektrische afrastering een openbaar voetpad kruist moet in de elektrische afrastering op deze plaats een niet
geëlektrificeerde poort aanwezig zijn of er moet een overgang door middel van een afrasteringovergang zijn. Op ieder
van deze overgangen moeten de in de buurt liggen geëlektrificeerde draden gele waarschuwingsbordjes (zie hierboven)
dragen.
De elektrische afrasterapparaten moeten volgens de in gebruiksaanwijzing omschreven positie geëxploiteerd worden.
Het schrikdraadapparaat moet op een plaats worden gemonteerd, die niet direct blootstaat aan zonlicht (behalve
zonnepanelen)en regen. Alle kabels, draden en verbindingen moeten ver van brandbare materialen verwijderd
gemonteerd worden. Ook het schrikdraadapparaat zelf moet op een niet brandbaar materiaal worden bevestigd.
Ter voorkoming van bliksemschade moet de afrasteringdraad op onbrandbaar materiaal via een
overspanning-
beveiliging met regelaar en vonkbaan aan de buitenwand van het gebouw aangebracht
worden, voordat het elektrisch
afrasterapparaat aangesloten wordt. Dit geldt ook voor combiapparaten,
indien ze met een netadapter worden gebruikt.
Niet aan bestaande aardleidingen van het stroomnet aansluiten.
Iedere gebruiker van elektrische afrasteringen is wettelijk verplicht, het afrasterapparaat en de installatie regelmatig,
volgens de gebruikersvoorwaarden te controleren, minimaal dagelijks!
-
Zichtcontrole van het apparaat en de afrastering
- Meting van de minimumspanning van 2500 V op iedere plaats van de afrastering
Voor de exploitatie in de stal dienen uitsluitend speciaal daarvoor ontwikkelde apparaten gebruikt te worden!
Batterij- en accuapparaten in geen geval aan de stroomverzorging of dergelijke installaties aansluiten, die met
netspanning in verbinding staan.
Overbelasting als gevolg van onweer kan de isolatie van schrikdraadapparaten beschadigen. In een dergelijk geval zou
netspanning aanwezig kunnen zijn op de omheining met schrikdraad, waardoor mens en dier ernstig in gevaar kunnen
worden gebracht.