
12
Let op: Breng de naald niet opnieuw in de introducerkatheter (indien verstrekt) in om het
risico van een katheterembolus te beperken.
Veneuze toegang bevestigen:
Gebruik een van de volgende technieken om te bevestigen dat de vene aangeprikt is, aangezien
onbedoelde plaatsing in een arterie mogelijk is:
•
Centraal veneuze drukgolf:
•
Steek een met vloeistof gevulde druktransducersonde met stompe tip in de achterzijde van de
stamper en dóór de kleppen van de Arrow Raulerson-spuit en let op een centraal veneuze drukgolf.
◊ Verwijder de transducersonde als u een Arrow Raulerson-spuit gebruikt.
•
Pulserende stroom (als er geen hemodynamische bewakingsapparatuur voorhanden is):
•
Gebruik de transducersonde om het klepsysteem van de Arrow Raulerson-spuit te openen en
let op een pulserende stroom.
•
Ontkoppel de spuit van de naald en let op een pulserende stroom.
Waarschuwing: Een pulserende stroom is meestal een teken van onbedoelde arteriële punctie.
Let op: Vertrouw niet op de kleur van het bloedaspiraat als bewijs van veneuze toegang.
Voerdraad inbrengen:
Voerdraad:
Er zijn kits/sets verkrijgbaar met diverse voerdraden. Voerdraden worden geleverd in diverse
diameters, lengten en tipconfi guraties voor specifi eke inbrengtechnieken. Maak u vertrouwd met
de bij de specifi eke techniek gebruikte voerdraad of voerdraden vóór aanvang van de eigenlijke
inbrengprocedure.
Arrow Advancer (indien verstrekt):
De Arrow Advancer dient voor het rechtmaken van de ‘J’-tip van de voerdraad om deze in een Arrow
Raulerson-spuit of een naald te kunnen inbrengen.
•
Trek met de duim de ‘J’ naar achteren (zie afbeelding 2).
•
Plaats de tip van de Arrow Advancer – met de ‘J’ naar achteren getrokken – in de opening aan de
achterzijde van de stamper van de Arrow Raulerson-spuit of de introducernaald (zie afbeelding 3).
10. Voer de voerdraad ongeveer 10 cm op in de Arrow Raulerson-spuit totdat hij door de kleppen van
de spuit schuift of voer hem op in de introducernaald.
•
Om de voerdraad door de Arrow Raulerson-spuit op te voeren, kan een voorzichtig draaiende
beweging nodig zijn.
11. Hef uw duim op en trek de Arrow Advancer ongeveer 4 à 8 cm van de Arrow Raulerson-spuit of
introducernaald vandaan. Laat uw duim op de Arrow Advancer zakken. Terwijl u een stevige greep
op de voerdraad hebt, drukt u het geheel in de cilinder van de spuit om de voerdraad verder op te
voeren. Ga hiermee door totdat de voerdraad de gewenste diepte bereikt heeft.
12. Gebruik de centimeterschaal (indien verstrekt) op de voerdraad als referentie om te helpen
vaststellen hoe ver de voerdraad is ingebracht.
OPMERKING: Als de voerdraad wordt gebruikt in combinatie met de Arrow Raulerson-spuit (geheel
geaspireerd) en een introducernaald van 6,35 cm (2,5 inch), kunnen de volgende referentiepunten
worden gebruikt bij het positioneren:
•
20 cm markering (twee banden) gaat de achterzijde van de stamper binnen = voerdraadtip
ter hoogte van het uiteinde van de naald
•
32 cm markering (drie banden) gaat de achterzijde van de stamper binnen = voerdraadtip
ongeveer 10 cm voorbij het uiteinde van de naald
Let op: Zorg dat u altijd een stevige greep op de voerdraad hebt. Laat voldoende
voerdraadlengte blootliggen om de voerdraad te kunnen manipuleren. Een niet-stuurbare
voerdraad kan tot een draadembolus leiden.
Waarschuwing: Aspireer de Arrow Raulerson-spuit niet terwijl de voerdraad is geplaatst om
te voorkomen dat lucht via de achterklep de spuit inkomt.
Let op: Herinfundeer geen bloed om het risico van bloedlekkage via de achterzijde (dop)
van de spuit te verminderen.
Waarschuwing: Trek de voerdraad niet terug tegen de afschuining van de naald om het
risico te beperken dat de voerdraad misschien afbreekt of wordt beschadigd.
13. Verwijder de introducernaald en de Arrow Raulerson-spuit (of katheter) terwijl u de voerdraad
op zijn plaats houdt.
14. Afhankelijk van welke diepte gewenst is, past u de lengte van het katheterdeel dat in het lichaam
blijft aan de hand van de centimeterschaal op de voerdraad aan.
15. Vergroot zo nodig de cutane punctieplaats met de snijrand van het scalpel en positioneer de
snijrand daarbij weg van de voerdraad.
Waarschuwing: Verander de lengte van de voerdraad niet door hem af te knippen.
Waarschuwing: Snijd niet in de voerdraad met een scalpel.
•
Positioneer de snijrand van het scalpel weg van de voerdraad.
•
Activeer het veiligheids- en/of vergrendelingmechanisme van het scalpel (indien
verstrekt) als het niet wordt gebruikt, om het risico van snijletsel te verminderen.
16. Gebruik een weefseldilatator om de strook weefsel naar de vene voor zover nodig te vergroten.
Volg de hoek van de voerdraad langzaam door de huid.
Waarschuwing: Laat de weefseldilatator niet op zijn plaats zitten zoals een
verblijfskatheter. Als de weefseldilatator blijft zitten, loopt de patiënt het risico dat de
vaatwand misschien wordt geperforeerd.
Katheter opvoeren:
17. Rijg de tip van de katheter over de voerdraad. Er moet voldoende voerdraadlengte blootliggen
aan het aansluitstukuiteinde van de katheter om een stevige greep op de voerdraad te behouden.
18. Pak de katheter dicht bij de huid beet en voer hem met een enigszins draaiende beweging in
de vene op.
Waarschuwing: Bevestig de katheterklem en het bevestigingshulpmiddel (indien
verstrekt) pas als de voerdraad verwijderd is.
19. Gebruik de centimeterschaal op de katheter als referentiepunten bij het positioneren en voer de
katheter tot aan zijn uiteindelijke verblijfspositie op in het lichaam.
OPMERKING: De centimeterschaal begint bij de tip van de katheter.
•
numeriek: 5, 15, 25 etc.
•
banden: elke band vertegenwoordigt een lengte van 10 cm, waarbij een band voor 10 cm
staat, twee banden voor 20 cm etc.
•
stippen: elke stip staat voor een lengte van 1 cm
20. Houd de katheter op de gewenste diepte en verwijder de voerdraad.
Let op: Als er weerstand wordt ondervonden bij de poging de voerdraad te verwijderen na
het plaatsen van de katheter, kan het zijn dat de voerdraad in het bloedvat rond de tip van
de katheter geknikt ligt (zie afbeelding 4).
•
Onder deze omstandigheden kan het naar achteren trekken van de voerdraad leiden tot de
toepassing van overmatige kracht met als mogelijk gevolg het breken van de voerdraad.
•
Als u weerstand ondervindt, trekt u de katheter ongeveer 2 à 3 cm terug ten opzichte van de
voerdraad en probeert u de voerdraad te verwijderen.
•
Als u opnieuw weerstand ondervindt, verwijdert u de voerdraad en de katheter tegelijkertijd.
Waarschuwing: Oefen geen overmatige kracht uit op de voerdraad om het risico te
beperken dat hij misschien breekt.
21. Verifi eer altijd of de gehele voerdraad na verwijdering intact is.
Inbrengen van katheter voltooien:
22. Controleer de doorgankelijkheid van de lumina door aan elke verlengslang een spuit te bevestigen
en te aspireren totdat er een onbelemmerde veneuze bloedstroom waargenomen wordt.
23. Spoel het lumen (of de lumina) door om de katheter volledig bloedvrij te maken.
24. Sluit alle verlengslangen als nodig aan op de overeenkomstige Luer-lockaansluitingen. Niet-
gebruikte poorten kunnen worden ‘gesloten’ met Luer-lockaansluitingen volgens de standaard
beleidsregels en procedures van de instelling.
•
De verlengslangen zijn voorzien van schuifklemmen om de stroom door elk lumen te
onderbreken tijdens het verwisselen van een slang of Luer-lockaansluiting.
Waarschuwing: Open de schuifklem alvorens door het lumen te infunderen om het risico te
beperken dat de verlengslang wegens overmatige druk wordt beschadigd.
De katheter fi xeren:
25. Gebruik een katheterfi xatiepleister, een katheterklem en een bevestigingshulpmiddel, nietjes of
hechtingen (indien verstrekt).
•
Gebruik het driehoekige vertakte aansluitstuk met zijvleugels als belangrijkste
aanhechtingspunt.
•
Gebruik de katheterklem en het bevestigingshulpmiddel als secundaire aanhechtingspunten
als dat nodig is.
Let op: Beperk manipulaties van de katheter gedurende de gehele procedure tot een
minimum zodat de tip in de juiste positie blijft liggen.
Katheterfi xatiepleister (indien verstrekt):
Een katheterfi xatiepleister moet worden gebruikt conform de gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Katheterklem en bevestigingshulpmiddel (indien verstrekt):
Een katheterklem en een bevestigingshulpmiddel worden gebruikt om de katheter te fi xeren
wanneer een extra bevestigingsplaats anders dat het katheteraansluitstuk nodig is om de katheter
te stabiliseren.
•
Nadat de voerdraad verwijderd is en de nodige slangen aangesloten of gesloten zijn, spreidt u de
vleugels van de rubberklem en plaatst u deze op de katheter, waarbij u zorgt dat de katheter niet
vochtig is, zoals vereist, om een juiste plaatsing van de tip te behouden.
•
Klik het rigide bevestigingshulpmiddel op de katheterklem.
•
Fixeer de katheterklem en het bevestigingshulpmiddel als één geheel op de patiënt met
gebruik van een katheterfi xatiepleister, nietjes of hechtingen. Zowel de katheterklem als
het bevestigingshulpmiddel moeten worden gefi xeerd om het risico van kathetermigratie te
verminderen (zie afbeelding 5).
26. Zorg dat de inbrengplaats droog is alvorens een verband aan te leggen volgens de instructies van
de fabrikant.
27. Controleer of de kathetertip geplaatst is conform de beleidsregels en procedures van de instelling.
28. Beoordeel de situatie als de kathetertip verkeerd is geplaatst en vervang of verplaats de katheter
conform de beleidsregels en procedures van de instelling.
Zorg en onderhoud:
Verband:
Leg het verband aan conform de beleidsregels, procedures en praktijkrichtlijnen van de instelling.
Verwissel het verband onmiddellijk als het niet meer intact is, bijvoorbeeld als het vochtig of vuil is,
loskomt of niet langer afsluitend is.
Doorgankelijkheid van katheter:
Handhaaf de doorgankelijkheid van de katheter conform de beleidsregels, procedures en
praktijkrichtlijnen van de instelling. Alle medewerkers die zorgen voor patiënten met een centraal
veneuze katheter, moeten weten hoe ze eff ectief met katheters moeten omgaan om de verblijftijd
ervan te verlengen en letsel te voorkomen.
Instructies voor het verwijderen van de katheter:
29. Positioneer de patiënt zoals klinisch wenselijk is om het risico van een potentiële luchtembolus
te beperken.
30. Verwijder het verband.
31. Zet de katheter los en verwijder hem uit het (de) hulpmiddel(en) waarmee hij was gefi xeerd.
32. Vraag de patiënt een ademteug te nemen en de adem in te houden als u de inwendige jugulaire
of subclaviculaire katheter verwijdert.
33. Verwijder de katheter door deze langzaam evenwijdig aan de huid naar buiten te trekken.
STOP
als weerstand wordt ondervonden bij het verwijderen van de katheter.
Let op: De katheter mag niet met kracht worden verwijderd. Gebeurt dat toch, dan kan
dit leiden tot katheterbreuk of -embolisatie. Volg de beleidsregels en procedures van de
instelling voor een moeilijk te verwijderen katheter.
34. Oefen directe druk uit op de plaats totdat hemostase is verkregen. Leg vervolgens een afsluitend
verband aan op basis van zalf.
Waarschuwing: Het achtergebleven spoor van de katheter blijft een luchtinlaatpunt totdat
de plaats door epitheel is overgroeid. Het occlusieve verband moet op zijn plaats blijven
gedurende ten minste 24 uur of totdat blijkt dat de plaats door epitheel overgroeid is.
35. Conform de beleidsregels en procedures van de instelling dient u de procedure voor het
verwijderen van de katheter, inclusief de bevestiging dat de gehele katheterlengte en tip zijn
verwijderd, te documenteren.
Voor literatuur betreff ende patiëntenevaluatie, opleiding van de clinicus, inbrengtechnieken
en mogelijke met deze procedure gepaard gaande complicaties, kunt u standaard handboeken,
medische literatuur en de website van Arrow International, Inc. op
www.telefl ex.com
raadplegen.
Содержание CVC Product
Страница 35: ...35 ...