68
9. BEdIENINg
Nadat de batterijen/accu‘s werden geplaatst kunt u de gewenste meetprocedure starten.
Selecteer hiervoor de gewenste meetgrootte via het instelwiel „4“.
Details met betrekking tot de meting vindt u in hoofdstuk „10“ Meten.
Schakel het meetapparaat na elke meting in de stand „OFF“ om energie te besparen.
Let bij de verschillende meettypes op de beschrijving in elk hoofdstuk! Let tijdens
het meten ook altijd op een passende positie resp. onderlegger voor de multimeter.
Leg de meter hiervoor plat op een vlakke onderlegger of gebruik de voet „14“. Een
andere stand zou tot een foutieve aanduiding van de wijzer kunnen leiden.
10. MEEtBEdrIjf
a) Nulinstelling
Voer voor elke meting via de instelschroef „3“ een nulafregeling door. (schaalwaarde 0 V). Op
dit moment mag er geen meetsignaal aan de meetsnoeren aanwezig zijn!
b) Interne batterijtest
Om de geplaatste batterij/accu op haar capaciteit te controleren, sluit u het zwarte meetsnoer
aan bus „8“ en het rode meetsnoer aan bus V, Ω, „7“ aan.
Plaats het instelwieltje „4“ op het gebied „Ω x 1“ 10 Ohm of 1 Ohm.
Houd nu de beide meetpunten tegen elkaar en voer tegelijkertijd een nul-Ohm-afstelling uit
tot de wijzernaald aan de rechter kant op 0 Ohm staat. Indien 0 Ohm niet kan worden bereikt,
dan moet de batterij worden vervangen. Zie hiervoor hoofdstuk 7. Plaatsen/vervangen van de
batterij.