6.3.4 B
IJSTELLEN VAN DE REM
Als de remweg langer wordt ten opzichte van de
aangegeven waardes (
☛
5.3.6) dient de remveer
bijgesteld te worden.
Het bijstellen dient uitgevoerd te worden met een
aangetrokken handrem. De toegang tot het bijstel-
len is mogelijk door het deurtje op de gleuf onder
de stoel te verwijderen.
Draai de moer (1) waarmee de staaf (2) beve-
stigd is los en draai aan de moer (3) totdat
een veerlengte verkregen is van:
A
= 47,5 - 49,5 mm (
in de modellen
met mechanische overbrenging)
B
= 45 - 47 mm (
in de modellen met
hydrostatische overbrenging)
opgemeten aan de binnenkant van de sluitrin-
gen. Na het bijstellen, dient de moer (1) weer
vastgedraaid te worden.
Om overbelasting van de remgroep te voorkomen dient u bij het bij-
stellen niet onder deze waardes te gaan.
Als de rem na het bijstellen niet goed werkt dient er onmidde-
lijk contact opgenomen te worden met uw dealer. PROBEER NIET ZELF ANDERE
HANDELINGEN UIT TE VOEREN DAN DIE HIERBOVEN BESCHREVEN STAAN.
6.3.5 A
FSTELLEN VAN DE SPANNING VAN DE DRIJFSNAAR
Als de machine niet voldoende rijkracht vertoont dient de spanning van de spanningsveer
afgesteld te worden zodat de beste werkconditie herkregen wordt.
De toegang tot het afstellen is mogelijk door het deurtje op de gleuf onder de stoel te
verwijderen.
!
LET OP!
BELANGRIJK
➤
➤
NEE 44
ONDERHOUD
1
2
3
B
A
2
3
1