Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de
«STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden.
5.4.2 H
ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE
De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rij-
den. Ze mag (volgens het Wegenverkeersregelement) alléén gebruikt worden op
privéterrein dat voor verkeer gesloten is.
Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uit-
geschakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»).
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de ver-
snellingspook in de 1e versnelling (
☛
4.22).
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang-
zaam opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie»
overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden (
☛
4.21).
U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te belet-
ten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de
macht over het stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnel-
lingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u
de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen (
☛
4.21).
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en »SNEL».
Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen. (
☛
4.31).
Trap het koppelingspedaal (
☛
4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid
bereikt is door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen.
➤
!
LET OP!
➤
OPMERKING
!
LET OP!
NEE 26
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN