���
E
O
G
1
A
D
B
F
G
F
N
E
Uitvoeringen
Dit bedieningsvoorschrift is geldig voor de volgende drooglopende schottenpompen van de serie: DLT 6 tot DLT 40.
De nominale volumestroom bedraagt 6, 10, 15, 25 en 40 m³/h bij 50 Hz. De drukgrenzen in bar zijn op het typeplaatje (N) aangegeven. Het verband
tussen de capaciteit en druk toont het gegevensblad nr. D 380.
Beschrijving
De genoemde serie heeft drukzijdig een aansluiting en aan de zuigzijde een geluiddemper. De aangezogen lucht wordt door een ingebouwd
microfilter gereinigd. De koolstof die ontstaat door het slijten van de kool lamellen wordt eveneens door een geïntegreerd filter afgescheiden.De
pomp bevindt zich in een kunststof omkasting. Binnen de omkasting bevindt zich ook de ventilator, welke voor de koeling van de DLT zorgt. De
perslucht wordt bij de typen 15, 25 en 40 met een groter motorvermogen door een koelsegment gekoeld.
Motor en pomp hebben een gemeenschappelijke as. Het drukregelventiel staat het instellen van de druk toe op de gewenste waarde met een
begrensde bovenwaarde.
Toebehoren: Indien nodig terugslagklep (ZRK),motorbeveiligingsschakelaar (ZMS) en slangtule (ZSA).
Toepassing
De machines zijn geschikt voor industriële toepassing, d.w.z. dat de beveiligingen conform EN DIN 294 zijn volgens tabel 4 voor
personen boven de 14 jaar.
De DLT is geschikt voor verzorgen van overdruk tussen 0 en de op het typeplaatje (N) aangegeven maximum waarde (bar). Continue gebruik is
toegestaan
De omgevingstemperatuur en de aanzuigtemperatuur dienen tussen de 5 en 40° C te liggen. Bij temperaturen buiten dit bereik
verzoeken we u om overleg met ons te plegen.
Deze drooglopende compressoren zijn geschikt voor het verpompen van lucht met een relatieve vochtigheid van 30 tot 90%.
Er mogen geen gevaarlijke mengsels (b.v. brandbare of explosieve gassen of dampen),extreem vochtige lucht, agressieve gassen,
waterdamp, oliedamp of oliesporen of vetten aangezogen worden.
De standaard uitvoering mag niet in ruimten gebruikt worden die explosie gevaarlijk zijn.
Bij toepassingen, waarbij een onbedoeld afzetten of uitval van de compressor tot gevaarlijke situaties voor personen of installaties
kan leiden, dienen voldoende veiligheidsmaatregelen genomen te worden.
Onderhoud en opstelling (figuur
���
en
���
)
Voor het demonteren van het uitblaasdeksel (G), aanzuigdeksel (G
1
) en omkapping (b) moet uit service oogmerk minstens 30 cm ruimte aanwezig
zijn. Verder moet er op gelet worden, dat de koellucht toevoer (E) en de koelucht uitstroomopening(F) minstens op 10 cm van het volgende object
liggen. (Uitgeblazen koellucht mag niet opnieuw aangezogen worden).
De DLT kan slechts in horizontale positie probleemloos gebruikt worden.
Bij opstelling 1000 m boven de zeespiegel zal een capaciteits vermindering optreden. In deze gevallen verzoeken wij u om overleg
met ons te plegen.
De opstelling van de compressor op een vaste ondergrond is zonder verankering mogelijk. Bij opstelling in een constructie bevelen we het
toepassen van trillingsdempers aan. De trillingen van deze schottenpompen zijn zeer gering.
Installatie (figuur
���
)
De compressor mag niet zonder het standaard aangebrachte regel- en begrenzingsventiel gebruikt worden, waardoor de
toelaatbare overdruk (zie typeplaatje) niet overschreden wordt.
Bij opstelling en gebruik moeten de voorschriften van de arbeidsinspectie aangehouden worden.
1. Drukaansluiting bij (B).
Bij een dunne of lange persleiding vermindert de capaciteit van de compressor.
2. De elektrische motorgegevens zijn op het typeplaatje of het motortypeplaatje aangegeven. De motoren voldoen aan de DIN/VDE 0530 en zijn
in de beschermingsklasse IP 55 en de isolatieklasse F uitgevoerd. Het bijbehorende aansluitschema bevindt zich in de klemmenkast van de
motor. (vervalt bij uitvoeringen met stekker). Motorgegevens moeten met die van het aanwezige elektriciteitsnet vergeleken worden.( soort
stroom, spanning, frequentie van het net, toegestane stroomsterkte).
3. Motor via motorbeveiligingsschakelaar aansluiten. (voor de afzekering is een motorbeveiligingsschakelaar en voor de trek ontlasting van de
aansluitkabel een bevestingingspunt en een Pg-wartel nodig).
We adviseren het gebruik van motorbeveiligingsschakelaars, welke de uitschakeling van de pomp tijdvertraagd uitvoeren, afhankelijk van een
te hoge stroom. Kortstondige electrische overbelasting kan bij een koude start op treden.
De elektrische installatie mag alleen door een erkende installateur met in achtname van NEN 60204 elektrisch aangesloten worden.
De gebruiker dient voor een werkschakelaar te zorgen.