84 NL/BE
Ingebruikname
Lassen
GEVAAR VOOR
BRANDWONDEN!
Gelaste, hete werkstukken
zijn zeer heet, zodat u zich hieraan kunt verbranden.
Gebruik altijd een tang om gelaste, hete werk-
stukken te bewegen.
Nadat u het lasapparaat elektrisch heeft
aangesloten, gaat u als volgt te werk:
Verbind de massakabel met de massaklem
4
met het te lassen werkstuk.
Let erop, dat er sprake is van een goed elektrisch
contact.
Op de te lassen plek dient het werkstuk vrij te
zijn van roest en verf.
Kies de gewenste lasstroom en de draadaanvoer
afhankelijk van de lasdraaddiameter, materiaal-
dikte en gewenste inbranddiepte.
Schakel het apparaat aan.
Houd de laskap
20
voor het gezicht en breng
de branderkop
7
naar de plek van het werk-
stuk, waar u wilt lassen.
Druk op de branderknop
12
om een vlamboog
te genereren. Als de vlamboog brandt, brengt
het apparaat draad in het lasbad.
Als de laslens groot genoeg is, wordt de brander
11
langzaam langs de gewenste rand bewogen.
De afstand tussen branderkop en werkstuk
dient zo kort mogelijk te zijn (in geen geval
groter dan 10 mm).
Indien nodig een beetje pendelen om het lasbad
een beetje te vergroten. Voor de minder ervaren
bedieners bestaat de eerste moeilijkheid in de
vorming van een geschikte vlamboog. D.w.z. in
de juiste instelling van lasstroom en draadaan-
voersnelheid.
De optimale instelling van lasstroom en draad-
aanvoersnelheid stelt u aan de hand van tests op
een teststuk vast. Een goed ingestelde vlamboog
heeft een zacht, gelijkmatig zoemend geluid.
De inbranddiepte dien zo diep mogelijk te zijn,
dat het lasbad echter niet door het werkstuk
kan vallen.
Bij een ruw of hard knetteren vermindert u
draadaanvoersnelheid of schakelt u een hoger
prestatieniveau (lasstroom verhogen) in.
Als de draadaanvoersnelheid te hoog en/of
de lasstroom te laag is, kan de lasdraad niet
goed smelten en dompelt hij steeds weer in het
lasbed tot tegen het werkstuk.
Een rustig, dof geluid met flikkerende vlamboog
duidt op te weinig draadaanvoer.
Verhoog de draadaanvoersnelheid of schakel
om op een lagere lasstroom.
Door een te hoge lasstroom smelt de draad
reeds voordat deze überhaupt in het lasbed is.
Het gevolg is een druppelvorming aan de lasnaad
evenals spetters en een onrustige vlamboog.
De slak mag pas na het afkoelen van de naad
worden verwijderd.
Om verder te lassen bij een onderbroken naad:
Verwijder eerst de slak aan het aanzetpunt.
In de naadvoeg wordt de vlamboog ontstoken,
naar het aansluitpunt geleid, daar juist gesmolten
en vervolgens wordt de lasnaad verder gezet.
VOORZICHTIG!
Houd er rekening mee, dat
de brander na het lassen altijd op een geïso-
leerde ondergrond moet worden gelegd.
Schakel het lasapparaat na het afronden van
de laswerkzaamheden en tijdens pauzes altijd
uit en trek de stekker uit het stopcontact.
Lasnaad maken
Puntlassen
De brander wordt naar voren geschoven.
Resultaat: de inbranddiepte is kleiner, de naad-
breedte groter, de walshuid vlakker en de bindfout-
tolerantie groter.
Trekkend lassen
De brander wordt van de lasnaad weggetrokken.
Resultaat: inbranddiepte groter, naadbreedte kleiner,
walshuid groter en de bindfouttolerantie kleiner.
Lasverbindingen
Er zijn twee principiële verbindingssoorten in de
lastechniek: stomp- en hoeklassen (buitenhoek,
binnenhoek en overlapping).
Summary of Contents for PFDS 33 B3
Page 3: ......
Page 4: ...300595 F lldraht Schwei ger t_PFDS33B3_schwei schirm montieren indd 3 31 01 2018 11 46 29...
Page 26: ...26 DE AT CH...
Page 46: ...46 GB IE NI...
Page 68: ...68 FR BE...
Page 108: ...108 CZ...