91
NL/BE
• Gebrek aan controle over de kettingzaag, waardoor deze
gemakkelijker in contact kan komen met klimtouwen en
met het lichaam van de gebruiker (vooral de linkerhand en
-arm).
• Verlies van controle door een onveilige werkpositie en daar-
door contact met de kettingzaag (onverwachte bewegingen
tijdens het werken met de kettingzaag).
11.6 Veilige werkpositie voor tweehandig
gebruik
Om de kettingzaag met beide handen vast te kunnen houden,
moet de gebruiker altijd proberen een veilige werkpositie aan
te nemen en de zaag als volgt geleiden:
• op heuphoogte bij het zagen van horizontale stukken.
• ter hoogte van de maag bij het zagen van verticale stukken.
Als de gebruiker dicht bij de verticaal lopende stam werkt met
geringe zijdelingse krachten op de werkpositie, kan een ste-
vige voetgreep voldoende zijn voor een veilige werkpositie.
Zodra de gebruiker zich echter van de stam verwijdert, moet
hij aanvullende maatregelen nemen om de toenemende zij-
waartse krachten te verminderen of tegen te gaan, bijv. door
het hoofdtouw om te leiden via een extra ophanginrichting of
door gebruik te maken van een verstelbare strop die van het
harnas naar een extra ophanginrichting leidt (afb. 15 en 16).
11.6.1 De boomonderhoudszaag in de boom
starten
Bij het starten van de kettingzaag in de boom, moet de ge-
bruiker:
• de kettingrem voor het starten bedienen (duw de voorste
handbescherming (3) naar voren).
• de kettingzaag bij het starten links of rechts van het lichaam
houden:
-
De kettingzaag aan de linkerzijde vasthouden met de
linkerhand op de voorste handgreep en de kettingzaag
van het lichaam wegduwen terwijl het starterkoord in de
rechterhand wordt gehouden.
-
De kettingzaag aan de rechterzijde vasthouden met de
rechterhand op een van de beide handgrepen en de ket-
tingzaag van het lichaam wegduwen terwijl het starter-
koord in de linkerhand wordt gehouden.
De kettingrem moet altijd in werking worden gesteld voordat u
de draaiende kettingzaag aan het draagtouw zakken.
Alvorens lastige zaagwerkzaamheden uit te voeren, moet de
gebruiker er altijd voor zorgen dat de kettingzaag over vol-
doende brandstof beschikt.
11.6.2 Gebruik van de kettingzaag met één hand
Gebruikers mogen kettingzagen voor boomverzorging niet
met één hand gebruiken in onstabiele werkposities of in plaats
van een handzaag voor het afzagen van takuiteinden met een
kleine diameter.
Kettingzagen voor boomverzorging mogen alleen met één
hand worden gebruikt wanneer
a. het voor de gebruikers niet mogelijk is een werkpositie te
verkrijgen die gebruik met twee handen mogelijk maakt.
b. het noodzakelijk is de werkpositie met één hand te borgen.
c. de kettingzaag wordt gebruikt in een volledig uitgeschoven
stand, loodrecht op en uit het verlengde van het lichaam
van de gebruiker.
Gebruikers mogen nooit:
• met het terugslaggebied aan het uiteinde van het geleide-
blad (2) van de kettingzaag zagen.
• zich vasthouden aan de tak waar ze aan zagen.
• proberen, vallende delen te vangen.
11.6.3 Een vastzittende kettingzaag losmaken
Als de kettingzaag tijdens het zagen bekneld raakt, moet de
gebruiker:
1. Schakel de kettingzaag uit en bevestig hem stevig aan
de binnenkant van de boom (d.w.z. in de richting van de
boomstam) of aan een aparte gereedschapslijn.
2. Trek de kettingzaag uit de inkeping terwijl u de tak zo ver
optilt als nodig is,
3. Gebruik zo nodig een handzaag of een tweede ketting-
zaag om de vastzittende kettingzaag los te maken door
ten minste 30 cm van de vastzittende kettingzaag af te
zagen.
Ongeacht of een handzaag of een kettingzaag wordt gebruikt
om een vastzittende kettingzaag te bevrijden, moeten de zaag-
sneden om de kettingzaag te bevrijden altijd aan de buiten-
kant (in de richting van de uiteinden van de takken) worden
gemaakt, zodat de kettingzaag niet met de afgezaagde delen
wordt meegenomen en de situatie nog ingewikkelder maakt.
12. Transport
• Gebruik steeds de beschermkap van het geleideblad (21)
voor transport.
• Schakel de kettingzaag vóór elk transport uit, ook bij korte
afstanden. Beveilig de machine tegen omvallen tijdens trans-
port (ook in voertuigen) om brandstofverlies, schade of let-
sel te voorkomen.