69
15 Omgevingscondities/
gebruiksomstandigheden
●
Toegestane omgevings- en transportmiddeltem-
peratuur: -20 °C < Ta < +40 °C. Voor speciale
uitvoeringen
typeplaatje.
●
Indeling van de maximale oppervlaktetemperatuur
in klassen. Temperatuurklasse T...
Typeplaatje.
Temperatuurklasse
T1 T2 T3 T4 T5 T6
Maximale oppervlak-
tetemperatuur [°C]
450 300 200 135 100 85
16 Montage
Bij de montage de geldende installatievoorschriften
in acht nemen
met name EU-richtlijn 1999/92/EG,
EN 60079-14 en VDE 0100 (in Duitsland).
Montagetips
LET OP
:
Beschadiging van het apparaat
Apparaten met al vooraf geïnstalleerde
leidingtoevoer naar de aansluitdoos kunnen
beschadigd raken als er aan de aansluitleiding
getrokken wordt of het apparaat aan de leiding
wordt opgetild.
Niet aan aansluitleidingen trek-
ken of het apparaat aan de leiding optillen.
Wandventilatoren DZQ .. Ex e en DZS .. Ex e
●
Voor de vaste installatie in wand of plafond met
voldoende draagvermogen.
●
Montagepositie willekeurig.
●
Voor be- of ontluchting omschakelbaar.
●
Apparaat uitsluitend op een vlak wand- of
plafondoppervlak monteren om spanningen op
wandplaat of wandring te voorkomen.
Buisventilatoren DZR .. Ex e
●
voor de vaste installatie in buisleidingen met bij
het apparaattype (nominale diameter) passende
spiraalbuizen. Montage aan wand, plafond of
console met voldoende draagvermogen.
●
Montagepositie willekeurig.
●
Voor be- of ontluchting omschakelbaar.
●
Ter verkoming van trillingsoverdracht op het
buizensysteem raden wij de montage van elasti-
sche verbindingsstukken types EL-Ex en ELAEx,
bevestigingsvoet FU en trillingsdempers GP van
MAICO aan.
Dakventilatoren DZD .. Ex e
●
Toegestane montageplaatsen zijn daken (vlakke,
schuine, golf- of trapeziumdaken), plafonds of
consoles met voldoende draagvermogen.
●
Horizontale montagepositie verplicht. Uitblaas-
richting horizontaal.
●
Voor be- of ontluchting omschakelbaar.
●
Met dakslab op geschikte daksokkel of onder-
bouw monteerbaar, bijv. met MAICO daksokkel
SO.., SDS.. of SOWT..
●
Bij het aansluiten op buisleidingen zijn spiraalbui-
zen met elastische verbindingsstukken, voeten
en trillingsdempers verplicht. Deze voorkomen
trillingsoverdracht op het buizensysteem.
Controles vóór de montage
1. De volgende controles uitvoeren: D = gedetail-
leerde controle, N = controle van dichtbij,
S = visuele controle
Controleschema
D N S
I
Apparaat voldoet aan de EPL-/zo-
ne-eisen van de montageplaats.
●
●
●
II
Apparaten van groep juist.
●
●
III
Apparaten temperatuurklasse juist.
●
●
IV
Beschermingsgraad (IP-graad)
van de apparaten voldoet aan het
veiligheidsniveau / de groep / het
geleidingsvermogen.
●
●
●
V
Aanduiding van de stroomkring van
het apparaat aanwezig en juist.
●
●
●
Controleschema
D N S
VI
Huis en verbindingen
bevredigend.
●
●
●
VII
Controleer vóór het inbouwen de
goede werking van de motorlager.
●
●
●
Montage van het apparaat
1. Apparaat op transportschade controleren.
2. Op de montageplaats een doorbraak aanbren-
gen. Voor een vlak steunvlak zorgen.
3. Leg de toegestane netleiding naar de montage-
plaats vast aan. Gebruik een bij het apparaattype
passende aansluitleiding.
!
VOORZICHTIG
Gevaar van snijwonden door scherp
plaatwerk van de behuizing.
Draag bij het inbouwen persoonlijke bescher-
mingsmiddelen (snijvaste handschoenen).
4. DZR.. Ex e: Passende bevestigingsvoet (type
FU) met de bijgevoegde, zelftappende plaat-
schroeven op het ventilatorhuis bevestigen. Mon-
tagepositie willekeurig. Let erop dat de aansluit-
doos op de montageplaats vrij toegankelijk is.
5. DZQ/DZS/DZR/DZD .. Ex e: Ventilator naar de
montageplaats transporteren. Neem de veilig-
heidstips en gegevens uit de hoofdstukken 12
t/m 15 in acht. DZD .. Ex e indien mogelijk met
een kraan op de plaats van opstelling op het dak
neerzetten.
6. DZD .. Ex e: Tussen ventilator en dak/daksokkel
geschikt isolatie-, geluiddempend en installatie-
materiaal gebruiken.
!
GEVAAR
De ventilator kan tijdens gebruik trillen.
Mocht
de bevestiging losraken, dan bestaat er levens
-
gevaar als de ventilator door zijn eigen gewicht
naar beneden valt.
Wand- en plafondmontage
uitsluitend op wanden/plafonds met voldoende
draagvermogen en met groot genoeg bemeten
bevestigingsmateriaal verrichten.
LET OP
Lekkage bij onvoldoende afdichting.
Schroef de
ventilator op alle flensboringen vast.
7.
Ventilator monteren en op alle flensboringen
[X] (4...16 stuks, afhankelijk van type) vast op
wand/plafond/dak/daksokkel schroeven. Stel
zelf bevestigingsmateriaal dat groot genoeg is
beschikbaar. Let op de draai- en transportrich-
ting
pijltjes met luchtrichting op sticker op het
apparaat.
8. DZR.. Ex e met voorgemonteerde bevestigings-
voet op wand, plafond of console monteren. Stel
zelf bevestigingsmateriaal dat groot genoeg is
beschikbaar.
9. DZR/DZD .. Ex e: Buisleidingen aansluiten.
spiraalbuizen met elastische manchetten of ver-
bindingsstukken (MAICO-types EL-Ex / ELA-Ex)
op alle ventilator-flensboringen vastschroeven.
Op dichtheid letten.
10. Luchtspleet tussen waaier en huis controleren.
DZQ ../DZS ..: Controleer de luchtspleet tussen
waaier en huis na de montage met het bijge-
voegde kaliber
afb. A1, tabel.
!
GEVAAR
Explosiegevaar bij gebruik zonderbeveiligings
-
voorziening voor eventueel in het luchtkanaal
vallende of aangezogen vreemde voorwerpen
Levensgevaar door vonkvorming.
Beveilig
met een goedgekeurd
veiligheidsrooster de waai-
er
tegen aanraking, erin vallen en aanzuigen van
vreemde voorwerpen in het luchtkanaal
.
11.
Monteer met een vrije luchtin- of uitlaat vóór
het apparaat een goedgekeurd veiligheidsroos-
ter, bijv. MAICO veiligheidsrooster SG...
12. Zorg voor voldoende nastroming van de lucht-
toevoer.
13. Breng geschikt isolatie-, geluiddempend en
installatiemateriaal aan.
17
Elektrische aansluiting
afb. E
!
GEVAAR
Gevaar door elektrische schok.
Vóór de toegang
tot aansluitklemmen alle voedingsstroomkrin-
gen vrijschakelen, tegen opnieuw inschakelen
beveiligen, spanningsloze toestand constateren,
aarden en de AARDE met kort te sluiten actieve
onderdelen verbinden en naburige, onder spanning
staande onderdelen afdekken of afsluiten. Breng
een waarschuwingsbord zichtbaar aan. Zorg ervoor
dat er geen explosieve omgeving aanwezig is.
Gebruik uitsluitend toegestaan:
●
bij vast aangelegde elektrische installatie.
●
met voor de Ex-zone en de belasting toegestane
aansluitleiding.
●
met stroomverbreker met min. 3 mm contactope-
ning per pool.
●
met gemeenschappelijke mantelleiding voor
motorspanning en koude-draadaansluiting.
●
met toegestane spanning en frequentie
type-
plaatje.
●
met bijgevoegde ex-beveiligde aansluitdoos.
●
met aardleidingaansluiting, aan de kant
van het stroomnet in de aansluitdoos. Voor de
aarding van het buizensysteem
bevindt zich een klem buiten op de ventilator.
●
bij gebruik in reglementaire bereik van het lucht-
vermogen.
●
bij een toegestaan werkpunt. De op het type-
plaatje vermelde stroom en het vermogen zijn
vrij aanzuigend en vrij uitblazend gemeten. Deze
kunnen afhankelijk van het werkpunt hoger of
lager worden.
Doorslaggevend voor de thermische beveili-
ging is een koude-draaduitschakelsysteem.
Toerentalregeling
uitsluitend met bij het type
passende transformator verrichten, bijv. met
MAICO TR...
Uitzondering:
DZ.. 35/2 B Ex e
toerental niet regelbaar.
i
DZD .. Ex e: Reparatieschakelaar direct op
de montageplaats op het dak aanbrengen.
Ventilator elektrisch aansluiten
1. Voedingsstroomkringen uitschakelen, waarschu-
wingsbord tegen opnieuw inschakelen zichtbaar
aanbrengen.
2. Aansluitdoos openen, leidingen in de aansluit-
doos steken en met kabeldoorvoer vastschroe-
ven. Aanhaalmomenten (in Nm) in acht nemen.
Vastzitten controleren en evt. aandraaien.
Deksel van de aansluitdoos
M4 roestvrijstalen lenskopschroeven
1,4 Nm
Mantelklemmen
4,0 Nm
Kabeldoorvoer M20 x 1,5:
Aansluitschroefdraad
Dopmoer
Klembereik
2,3 Nm
1,5 Nm
7 ... 13 mm
Kabeldoorvoer M25 x 1,5:
Aansluitschroefdraad
Dopmoer
Klembereik
met verloopafdichtset
3,0 Nm
2,0 Nm
10 ... 17 mm
7 ... 12 mm
Afsluitdop M25 x 1,5
1,5 Nm
3. Ventilator elektrisch bedraden
schakelschema.
Vrije, niet benodigde draadeinden isoleren.
i
NL