7
10 DAMPAFVOERSYSTEEM
11 AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitin-
gen worden vermeld in het installatiesche-
ma aan het begin van deze handleiding.
AANSLUITING OP HET ELEKTRICI-
TEITSNET
Controleer of het apparaat geschikt is om te
werken met de spanning en de frequentie
waarmee het zal worden gevoed. Controle-
er dit aan de hand van de gegevens van het
typeplaatje van het apparaat.
Als het symbool
is gebruikt, betekent dit
het volgende:
LET OP GEVAARLIJKE SPANNING.
•
Installeer vóór het apparaat, op een ge-
makkelijk toegankelijke plek, een me-
erpolige scheidingsschakelaar met een
geschikt vermogen die een volledige
scheiding van het voedingsnet garande-
ert, met een afstand tussen de contacten
die een complete loskoppeling mogelijk
maakt in de condities van de overspan-
ningscategorie III, in overeenstemming
met de installatieregels. De maximaal to-
elaatbare lekstroom is 1mA/kW.
•
Gebruik voor de aansluiting een rubberen
flexibele kabel met oliebestendige kabel
-
mantel van het type H05RN-F of H07RN-
F. Zie voor de doorsnede van de kabel de
tabel met de technische gegevens.
•
Sluit de voedingskabel aan op het klem-
menbord, zoals aangegeven in het scha-
kelschema dat bij het apparaat geleverd
is.
•
Zet de voedingskabel vast met de ka-
belklem.
•
Bescherm de voedingskabel buiten het
apparaat met een buis van metaal of hard
plastic.
•
Als de voedingskabel beschadigd is, moet
deze door de fabrikant of door een erkend
technisch servicecentrum worden vervan-
gen of in elk geval door een persoon met
een vergelijkbare kwalificatie, zodat elk ri
-
sico wordt vermeden.
AARDING EN EQUIPOTENTIAALVER-
BINDING
Verbind elektrische apparaten met een
deugdelijke aardingsleiding. Sluit de aard-
geleider aan op de klem met het symbool
dat naast het ingangsklemmenbord van
de lijn zit.
Verbind de metalen structuur van het elektri-
sche apparaat met een equipotentiaalver-
binding. Sluit de geleider aan op de klem
met het symbool
die op de buitenkant
van de bodem zit.
•
Dit symbool duidt erop dat het apparaat
moet worden opgenomen in een poten-
tiaalvereffeningssysteem dat volgens de
voorschriften van de geldende normen is
aangesloten.
AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Voed het apparaat met drinkwater.
•
Installeer bovenstrooms van het apparaat,
op een gemakkelijk te bereiken plaats,
een mechanisch filter en een afsluitkraan.
•
Tap eventuele ijzerdeeltjes af uit de aan-
sluitleidingen alvorens het filter en het ap
-
paraat te verbinden.
•
Maak de niet verbonden aansluitpunten
dicht met een goed sluitende dop.
•
Controleer na de aansluiting of er geen
lekken zijn op de verbindingspunten.
•
Warmwateraansluiting: de watertempera-
tuur mag niet hoger zijn dan 60°C.
•
De voedingsdruk van het water moet tus-
sen 150 kPa en 300 kPa liggen. Gebruik
een drukverlager als de voedingsdruk ho-
ger is dan de aangegeven maximumdruk.
•
Het apparaat is bedoeld om permanent op
de waterleiding te worden aangesloten en
niet met een scheidbare verbindingsset.