
55
NL
4.4 Versnellingen
●
Het product beschikt over 3 naafversnellingen.
4.5 Van versnelling wisselen
●
Versnellingen niet forceren.
●
Schakel alleen tussen de versnellingen als het crankstel
en de wielen van het product naar voren bewegen.
●
Trap niet achteruit terwijl u schakelt.
1
Draai aan de schakelhendel om van versnelling te
wisselen. De ingeschakelde versnelling is zichtbaar in
de indicator naast de schakelhendel. (Afbeelding 10)
Opmerking!
Schakel naar een lagere versnelling voordat u
stopt. Het is gemakkelijker om in een lage versnelling weg
te rijden.
5 Onderhoud
Om ervoor te zorgen dat het product veilig kan worden
gebruikt, moet u alleen originele reserveonderdelen
gebruiken wanneer u onderdelen vervangt die een rol
spelen bij de veiligheid.
●
Breng de fiets elke 6 maanden voor onderhoud naar een
fietsenmaker. Doe dit vaker als dat nodig is.
●
Controleer of alle schroeven correct zijn aangedraaid en
of de draden correct zijn bevestigd aan het frame en niet
zijn beschadigd als ze zijn afgesteld.
5.1 Product reinigen
●
Reinig het product regelmatig.
●
Reinig het product met een mild schoonmaakmiddel.
Gebruik geen ontvettingsmiddelen die de lagers en
ketting kunnen binnendringen of de smering kunnen
verstoren.
5.2 Ketting smeren
De ketting moet regelmatig worden gesmeerd. Als de
ketting droog is, kan er roest ontstaan en kan hij beschadigd
raken.
1
Smeer de ketting met geschikte kettingolie.
2
Beweeg het pedaal een paar slagen, zodat de
kettingolie in de schakels kan stromen.
3
Veeg de ketting af met een doek.
Opmerking:
Breng geen kettingolie aan op de remblokken
of velgen.
5.3 Banden en velgen controleren
●
Controleer regelmatig of de spaken goed zijn gespannen
en of de wielen niet vervormd zijn.
●
Inspecteer de slijtagelijn aan de zijkant van de velg. De
slijtagelijn geeft de slijtage aan als gevolg van de
remmen. Vervang de velg als de slijtagelijn niet langer
zichtbaar is.
●
Controleer regelmatig de luchtdruk in de banden. De
juiste luchtdruk staat op de zijkant van de band.
●
Controleer regelmatig of de banden niet beschadigd zijn.
●
Voorkom dat de banden in contact komen met olie,
benzine, paraffine of stoffen die het rubber kunnen
beschadigen.
●
Controleer of de banden gecentreerd tussen de vorken
staan.
5.4 Ketting afstellen
Opmerking!
Als de ketting meer dan 1 cm omhoog
of omlaag kan worden bewogen, moet deze worden
gespannen.
1
Draai de moeren van de achteras lichtjes los.
2
Trek het achterwiel naar achteren om de ketting op
spanning te brengen.
3
Zorg ervoor dat het achterwiel goed recht staat. Draai
de moeren van de achteras volledig vast.
4
Zorg dat de ketting de juiste spanning heeft en dat de
wielen goed vast zitten.
Opmerking!
De ketting mag niet te strak gespannen staan,
zorg dat u deze op en neer kunt bewegen.
5.5 Remhendel afstellen
De rem moet op volle kracht werken als de remhendel half
wordt ingedrukt. De rem mag niet tegen de velg drukken als
de remhendel niet wordt ingedrukt. Het moet niet nodig zijn
om de hendel volledig tegen het stuur te drukken.
1
Draai aan de stelring in de remhendel om de
beweging van de remhendel te vergroten of
verkleinen. (Afbeelding 11)
2
Als de rem verder moet worden afgesteld, maakt u de
kabelvergrendeling op de remarm los. Verplaats de
kabel naar de gewenste positie en draai de
kabelvergrendeling volledig vast.
3
Neem contact op met een servicecentrum als de
remkabels moeten worden vervangen.
Summary of Contents for 027481
Page 3: ...1 2 3 5 4 6 7 8 9 10 12 13 14 15 16 18 17 19 20 21 23 22 11 1...
Page 4: ...2 3...
Page 5: ...1 2 3 4 5...
Page 6: ...R 6 L 7...
Page 7: ...8 A B C 9...
Page 8: ...3 10 11...
Page 9: ...12 13...
Page 10: ...15 A B 14...
Page 58: ......
Page 59: ......