OPERATIONELE WERKING 4
NL-19
4.9
SLEPEN / TRAILERVERVOER ________________________________________________
Als de tractor een probleem vertoont waarvoor hij uit bedrijf
moet worden genomen en het werkgebied moet verlaten,
dient het vervoer op een trailer te gebeuren. Als er geen
trailer beschikbaar is, kan de tractor met lage snelheid over
korte afstanden worden gesleept.
Wees voorzichtig tijdens het laden en afladen van de tractor.
Zet de tractor goed op de trailer vast om rollen en schuiven
ervan tijdens het transport te voorkomen.
Alvorens te gaan slepen moet de sleepklep worden
geopend. Deze maakt het mogelijk om de tractor voort te
bewegen zonder de motor te starten en voorkomt mogelijke
beschadiging van hydraulische onderdelen.
N.B. Machines met vierwielaandrijving worden makkelijker
gesleept als de contactschakelaar in de AAN-stand staat
(de motor mag niet worden gestart) met de
vierwielaandrijvingsschakelaar in zijn aangewezen stand.
De sleepklep (A) bevindt zich op de aandrijfpomp onder de
motorkap. Om de klep te openen dient u een pen in het
gaatje in de klep te steken en de klep maximaal een volle
slag linksom te draaien.
Voorafgaande aan slepen moet worden gezorgd dat de
maaieenheden omhoog zijn gebracht. Waar dit niet mogelijk
is, moeten ze van de tractor worden verwijderd.
Sluit de klep volledig en plaats de afscherming na het
slepen weer terug.
N.B. De sleepsnelheid mag hoogstens 3,2 km/uur
bedragen. Slepen over lange afstanden wordt afgeraden
.
Afb. 4C
4.10 BEDIENING OP HELLINGEN _________________________________________________
De tractor is ontworpen om onder normale
maaiomstandigheden goede tractie en stabiliteit te
demonstreren. Tijdens het werken op hellingen, met name
ruw terrein, of wanneer het gras nat is, dient grote
voorzichtigheid in acht te worden genomen. Nat gras
vermindert de tractie en de besturingscontrole.
1.
Maai altijd met ‘vol gas’, maar reduceer de rijsnelheid
om de juiste maaifrequentie te handhaven.
2.
Als de tractor de neiging heeft om de glijden of als de
banden het gras beginnen te ‘markeren’, manoeuvreer
de tractor dan naar een minder steile positie totdat de
tractie is hersteld of de bandensporen verdwijnen.
3.
Als het glijden of markeren (als onder punt 1)
voortduurt, dan is de helling te steil om veilig te
bewerken. Ga in zo’n geval niet verder, maar verlaat dit
gedeelte langzaam en voorzichtig.
4.
Tijdens het afdalen langs een steile helling dienen de
aanzetstukken altijd op de grond te worden
neergelaten om de kans op kantelen te verminderen.
Juiste bandenspanning is van essentieel belang voor
maximale tractie. Zie de Onderdelen- &
Onderhoudshandleiding.
A
LF006
WAARSCHUWING
Om de kans op kantelen te minimaliseren, wordt de
veiligste methode tijdens het werken op hellingen en
terrasvormig terrein vertegenwoordigd door op en neer
rijden (verticaal) en niet in de dwarsrichting (horizontaal).
Vermijd onnodig draaien, rijd met lage snelheid en blijf
goed letten op verborgen gevaren.
VOORZICHTIG:
Bedien deze tractor niet op
hellingen steiler dan
22°.
!
!
!