04/2011 - Art. Nr. 4200 1037 0000A
4
Compact gasblok
Functie
Werkingsfunctie
Veiligheidsfunctie
Werkingsfunctie
Bij de eerste in bedrijfstelling, na
stroomuitval of het in werking komen
van de beveiliging, na een onderbreking
van de gastoevoer of na stilstand van 24
uur begint een voorventilatietijd van
24 sec.
Tijdens de voorventilatie wordt
- de luchtdruk bewaakt
- de verbrandingskamer bewaakt om
eventuele vlamsignalen te ontdekken.
Na afloop van de voorventilatietijd
wordt
- de ontsteking bijgeschakeld
- de hoofd- en veiligheidsmagneetklep
geopend
- de brander gestart
Bewaking
De vlam wordt bewaakt door een
ionisatiesonde. De sonde is geïsoleerd
op de gaskop gemonteerd en voert door
de stuwschijf naar de vlamzone. De
sonde mag geen elektrisch contact met
geaarde onderdelen maken. Als er
tussen sonde en brandermassa
kortsluiting optreedt, schakelt de
brander op storing. Tijdens de werking
van de brander ontstaat er in de
gasvlam een geïoniseerde zone,
waardoor een gelijkgerichte stroom van
de sonde naar de branderbuis stroomt.
De ionisatiestroom in de 2
e
trap moet
groter zijn dan 7 µA.
Veiligheidsfuncties
- Als zich bij de start van de brander
(gasvrijgave) geen vlam vormt, dan
wordt na afloop van de veiligheidstijd
van max.
3 seconden de brander uitgeschakeld,
de gasklep sluit.
- Bij vlamuitval tijdens de werking wordt
de gastoevoer binnen één seconde
onderbroken. Een nieuwe start begint.
Als de brander start, gaat de
werkingscyclus verder. Anders komt
de veiligheid in werking.
- Als er te weinig lucht is tijdens de
voorventilatie of tijdens de werking,
komt de veiligheid in werking.
- Als er te weinig gas is, komt de
brander niet in werking en/of stopt hij.
Zodra er weer voldoende gasdruk
aanwezig is, start de brander weer.
Als de regeling stopt
- De thermostaat van de regeling
onderbreekt het verzoek om
verwarming
- De gasventielen sluiten
- De vlam dooft
- De brander is gereed om te werken
NB. CH
Volgens de instructies van de SSIGE, is
het verplicht een veiligheidsgasklep (nr.
1
) in de leiding te installeren.
NB. DE
Volgens de standaard verordening voor
verbrandingsruimtes, moeten op
locaties met gasbranders bovendien
een thermisch in werking tredende
afsluiter worden gebruikt (nr.
1
).
F4
Gasdrukbewaker
F6
Luchtdrukbewaker
Y12 Veiligheidsmagneetklep
Y13 Hoofdelektroklep
1
Thermische veiligheidsklep (door
de installateur te installeren)
104 Gasdrukregelaar
106 Zeef
108 Gasonderbrekingsklep (door de
installateur te installeren)
119pBrMeetpunt gasdruk bij de uitgang
van de klep
119.1Meetpunt gasdruk voor de kleppen
119.2Meetpunt luchtdruk