NEDERLANDS
43
7.4
Om controle- en vervangingswerkzaamheden zo gemakkelijk mogelijk te maken dient de pomp op
een gemakkelijk toegankelijk plaats gemonteerd te worden.
7.5
De pijlen op het pomphuis geven de stroomrichting aan. Het verdient aanbeveling een kraan op de
aanzuig-en persleidingen te monteren om te vermijden dat men de installatie in geval van reparatie
leeg moet laten lopen. Zorg bovendien voor een by-pass circuit tussen pers- en aanzuigleiding, om
ervoor te zorgen dat een minimum hoeveelheid water circuleert in geval op de leidingen elektroklep-
pen gebruikt zouden worden, zodat de temperatuur niet gevaarlijk hoog oploopt.
7.6
Controleer of de installatie voorzien is van een ontluchtingssysteem en of het expansievat (indien
aanwezig) voor de aanzuigopening geplaatst is. Indien de pomp daarentegen op de persleiding van
een circuit met een open vat geïnstalleerd is, dient u te controleren of de veiligheidsleiding voor de
pomp is aangesloten.
7.7
Plaats de pomp op de installatie waarbij u vermijdt dat het gewicht van de metalen leidingen op de
openingen van de pomp rust en zo een te grote druk daarop uitoefent, waardoor vervorming en
breuken zouden kunnen optreden.
7.8
Om overbrenging van geluiden of van eventuele trillingen tegen te gaan dient u trillingscompensato-
ren op de aanzuig-en persopeningen aan te brengen.
8.
ELECTRISCHE AANSLUITING
Let op: altijd de veiligheidsnormen in acht nemen!
De aan de binnenkant van de klemmendoos weergegeven
electrische schema’s en die weergegeven op pag. 5 van deze
handleiding zorgvuldig in acht nemen
8.1
De electrische aansluitingen moeten door een ervaren electriciën uitgevoerd worden, die de door de
geldende normen verlangde vereisten bezit (zie paragraaf 6.1.).
Men moet zich zorgvuldig houden aan de door het Bedrijf voor de electrische stroomvoorziening
gegeven voorschriften.
In geval van driefasemotoren met ster-driehoek opstart moet men zich ervan overtuigen, dat de
overgangstijd tussen ster en driehoek zo kort mogelijk is en binnen de tabel 8.1. op bladz 110 valt.
8.2
Alvorens het klemmenbord ter hand te nemen en op de pomp te werken zich ervan overtuigen, dat
de stroom weggenomen is.
8.3
De netspanning controleren alvorens enige aansluiting uit te voeren. Als deze overeenstemt met
degene op het plaatje overgaan tot de aansluiting van de draden op het klemmenbord en daarbij
allereerst aan de aarder denken. (Fig. D)
8.4
ZICH ERVAN OVERTUIGEN DAT DE AARDINSTALLATIE GOED WERKT EN DAT
HET MOGELIJK IS EEN GESCHIKTE AANSLUITING UIT TE VOEREN.
8.5
De pompen moeten altijd op een externe schakelaar aangesloten worden.
8.6
De éénfasemotoren hebben een thermo-amperometrische beveiliging en kunnen rechtstreeks op het
net worden aangesloten.
8.7
Driefasemotoren moeten door geschikte motorbeveiligingen beschermd worden, die op de juiste
manier geijkt zijn met betrekking tot de stroom van het plaatje.
8.8
In die installaties waarin een dubbele pomp is gemonteerd dient iedere pomp een aparte bekabeling
en schakelaars te hebben.
9.
OPSTARTEN
9.1
Behalve dat de in de installatie aanwezige vloeistof zeer heet is en onder druk staat, kan
deze ook onder vorm van stoom voorkomen!
GEVAAR OP VERBRANDING
Het kan gevaarlijk zijn zelfs maar de pomp of delen van de installatie aan te raken.
Voordat u de pomp in bedrijf stelt, dient u de installatie met water te laten vollopen en deze te ontluchten.
Ontlucht het pomphuis met behulp van de speciale ontluchtingskraan (niet bij de uitvoering ALM 200 – ALP
800) tot er alleen maar water uitkomt. (
afb. E
). Dit om er voor te zorgen dat de mechanische dichting goed
gesmeerd is en dat de pomp meteen op juiste wijze werkt.
Droogdraaien, ook al is het maar voor korte tijd,
geeft onherstelbare schade aan de mechanische dichting.
9.2
Zet de pomp onder stroom en controleer of de driefasenmotor in de juiste richting draait, d.w.z. als u naar de
motor van de kant van de waaier kijkt, van rechts naar links (
afb. F
). Is dat niet het geval dan dient u nadat u de
stroom uitgeschakeld hebt, twee willekeurige faseconductors met elkaar te wisselen.
9.3
Terwijl de elektropomp draait, controleert u de spanning op de klemmen van de motor die niet meer
dan +/- 5% van de nominale waarde mag afwijken. (
afb. G
)
9.4
Terwijl de groep draait, controleert u of de door de motor opgenomen stroom niet meer is dan die op
het plaatje is aangegeven.
Summary of Contents for ALM 200
Page 2: ......
Page 69: ...67 7 6 7 7 7 8 8 5 8 1 6 1 8 1 110 8 2 8 3 D 8 4 8 5 8 6 8 7 8 8 9 9 1 ALM 200 ALP 800 E 9 2 F...
Page 118: ...116...
Page 119: ...117...