Deze gebruiksaanwijzing is een publicatie van Conrad Electronic SE, Klaus-Conrad-Straße 1, D-92240 Hirschau/Duitsland
(www.conrad.com).
Alle rechten, vertaling inbegrepen, voorbehouden. Reproducties van welke aard dan ook, bijvoorbeeld fotokopie,
microverfilming of de registratie in elektronische gegevensverwerkingsapparatuur, vereisen de schriftelijke toestemming van de
uitgever. Nadruk, ook van uittreksels, verboden.
Deze gebruiksaanwijzing voldoet aan de technische eisen bij het ter perse gaan.
Wijzigingen in techniek en uitrusting voorbehouden.
© 2013 bei Conrad Electronic SE.
V2_1013_02-JH
6. Ingebruikname en bediening
a) Aansluiting en ingebruikname
•
Het apparaat kan op de aarding worden aangesloten met gebruik van de schroef die als aardpotentiaal is aangegeven en
zich onderaan de laboratoriumvoeding bevindt.
•
Plaats de laboratoriumvoeding op een stabiel en vlak oppervlak.
• Stel de aan/uit-schakelaar (8) op de positie “OFF” in.
•
Steek het ene uiteinde van de meegeleverde stroomkabel in de netaansluiting (14) achteraan het apparaat en de stekker in
een stopcontact met 230 V/AC, 50 Hz wisselstroom.
• Schakel de laboratoriumvoeding in door de aan/uit-schakelaar (8) naar de positie “ON” te duwen.
•
Beide LED-displays (1 en 2) branden en geven de huidig ingestelde stroom- en spanningswaarden weer.
• Afhankelijk van de instelling van de regelaar “CURRENT” (9) voor limiet van uitgangsstroom, brandt het LED-display
“CV” (10) voor regeling van uitgangsspanning of het LED-display “CC” (11) voor regeling van uitgangsstroom.
•
De uitgangsspanning en stroomlimiet kunnen nu op de laboratoriumvoeding worden ingesteld.
b) De uitgangsspanning instellen
Om de uitgangsspanning op een juiste manier te kunnen instellen, moet de uitvoer van de laboratoriumvoeding in een
spanningsgestuurde toestand werken.
• Draai de regelaar “CURRENT” (9) voor limiet van uitgangsstroom vanaf de linker positie met de klok mee totdat het rode
LED-display “CC” (11) voor regeling van uitgangsstroom dooft en het groene LED-display “CV” (10) voor regeling van
uitgangsspanning brandt.
• Controleer de regelaar “FINE” (4) voor precieze afstelling van de spanning. Deze dient zich in de middelste positie te
bevinden.
• Gebruik vervolgens de regelaar “COARSE” (3) om de gewenste uitgangsspanning ruw in te stellen. De huidig ingestelde
spanning kan op het LED-display “V” (2) worden afgelezen. Draai de regelaar met de klok mee om de spanning te verhogen
en tegen de klok om de spanning te verlagen.
• Gebruik vervolgens de regelaar “FINE” (4) om de gewenste uitgangsspanning precies in te stellen.
Als u de regelaar “FINE” (4) dient te draaien totdat deze stopt, keer terug naar de middelste positie en pas de
instelling met de regelaar “COARSE” (3) aan voordat u de finale precieze aanpassingen maakt.
c) De stroomlimiet instellen
Lees de rubriek “d) Apparaten aansluiten” voordat u de stroomlimiet aanpast. Voor een precieze instelling van de
stroomlimiet, sluit een apparaat aan en schakel deze in. De laboratoriumvoeding moet tevens ingeschakeld zijn.
De beperkte stroomwaarde kan alleen tijdens gebruik op het LED display “A” (1) worden afgelezen.
Gebruik eerst de regelaars “COARSE” (3) en “FINE” (4) om de toegestane bedrijfsspanning van het aan te sluiten
apparaat in te stellen (zie hoofdstuk 6. b).
• Stel de vereiste stroomsterkte ongeveer in met behulp van de regelaar “CURRENT” (9) voor limiet van uitgangsstroom.
•
Draai de regelaar met de klok mee om de stroomsterkte te verhogen en tegen de klok om de stroomsterkte te verlagen.
Als beide regelaars voor het afstellen van de spanning (3 en 4) zich volledig links bevinden, dan geeft het
spanningsdisplay “00.0” volts weer.
Als u de regelaar “CURRENT” (9) voor limiet van uitgangsstroom volledig naar links draait, schakelt de
laboratoriumvoeding naar stroomgestuurde modus en geeft het spanningsdisplay een minimale waarde weer.
Dit wordt veroorzaakt door de elektrische structuur van de laboratoriumvoeding en wijst niet op een storing.
d) Apparaten aansluiten
Controleer eerst of de totale uitvoer van alle apparaten het maximum vermogen van de laboratoriumvoeding niet overschrijdt.
•
Schakel alle apparaten uit voordat u deze op de laboratoriumvoeding aansluit. Zo niet kunnen vonken plaatsvinden en
kunnen de stekkers en aansluitingen worden beschadigd.
•
Schakel de laboratoriumvoeding uit.
•
Sluit de plus-aansluitklem (+) aan op de plus-aansluiting (5) van de laboratoriumvoeding en de min-aansluitklem (-) op de
min-aansluiting (7) van de laboratoriumvoeding. Gebruik kabels van een gepaste afmeting met 4 mm banaanstekkers of
gebruik gestandaardiseerde laboratoriumkabels.
•
Aard de apparaten met behulp van de aardverbinding (6) van de laboratoriumvoeding.
•
Schakel eerst de laboratoriumvoeding en vervolgens het apparaat in.
Eenmaal er spanning op de uitgangsaansluitingen wordt aangebracht en het apparaat ingeschakeld is, worden
de huidige waarden voor de stroomlimiet en de spanning op de LED-displays (1 en 2) weergegeven.
Afhankelijk van de werkingsmodus van de laboratoriumvoeding (stroom- of spanningsgestuurd), brandt het LED-
display “CC” (11) voor regeling van uitgangsstroom of “CV” (10) voor regeling van uitgangsspanning.
•
Indien nodig kunt u de waarden voor de stroomlimiet of uitgangsspanning voor de geactiveerde uitgangsaansluitingen
opnieuw aanpassen.
•
Schakel het apparaat en de laboratoriumvoeding uit voordat u een apparaat loskoppelt.
Opgelet!
De laboratoriumvoeding heeft een beveiligingscircuit die de stroom in geval van een kortsluiting beperkt. Om de
laboratoriumvoeding tegen oververhitting te beschermen, schakel het apparaat altijd onmiddellijk uit en koppel
alle aangesloten apparaten los in geval een kortsluiting zich voordoet. Laat de laboratoriumvoeding afkoelen
en zorg dat deze goed wordt verlucht. De ventilatieopeningen (12) moeten schoon en vrij van stof zijn, dek de
openingen in de behuizing niet af.
Gebruik de laboratoriumvoeding maximaal 8 uur ononderbroken. Schakel het apparaat daarna uit en laat deze
tot kamertemperatuur afkoelen.
7. Onderhoud en reiniging
a) Algemeen onderhoud
Voor reiniging, schakel het apparaat altijd uit en haal de stekker uit het stopcontact. Maak de buitenkant van het apparaat schoon
met een schone, droge doek of een borstel. Gebruik in geen geval agressieve schoonmaakmiddelen of chemische oplossingen
omdat anders het oppervlak van de behuizing beschadigd kan worden.
b) De zekering vervangen
Opgelet!
Schakel eerst de laboratoriumvoeding uit en koppel alle kabels los. Haal de stekker vervolgens uit het stopcontact.
•
Duw de zekeringhouder (13) achteraan het apparaat lichtjes in met behulp van een sleufkopschroevendraaier en open de
bajonetconnector door deze een kwart toer tegen de klok in te draaien. Een veer springt automatisch uit de zekeringhouder.
• Vervang de defecte zekering door een zekering van hetzelfde type en dezelfde nominale stroom (zie “Technische gegevens”).
•
Plaats de zekeringhouder terug, duw deze lichtjes in en zet vervolgens vast met behulp van de schroevendraaier. Controleer
of de laboratoriumvoeding naar behoren werkt.
8. Probleemoplossing
De laboratoriumvoeding werkt niet, de displays branden niet.
•
Controleer de aan/uit-schakelaar.
•
Controleer of de stekker juist op de netaansluiting (14) achteraan het apparaat is aangesloten.
•
Controleer de functionaliteit van de stroomvoorziening (aansluitingen, zekeringen, stroomonderbrekers, enz.).
•
Controleer of de juiste netspanning aanwezig is.
De aangesloten apparaten werken niet.
•
Controleer de polariteit van de aansluitingen (5 en 7).
•
Controleer of een stroomlimiet geactiveerd is.
•
Verlaag de lading naar de laboratoriumvoeding vanaf de aangesloten apparaten.
•
Controleer de technische gegevens van de aangesloten apparaten.
9. Verwijdering
Elektronische apparaten zijn recyclebare stoffen en horen niet bij het huisvuil.
Als het product niet meer werkt, moet u het volgens de geldende wettelijke bepalingen voor afvalverwerking
inleveren.
Zo vervult u uw wettelijke verplichtingen en draagt u bij tot de bescherming van het milieu.
10. Technische gegevens
Algemeen
Bedrijfsspanning:
230 V/AC, 50 Hz (±10 %)
Frequentie:
50 Hz (±2 Hz)
Regelbare uitgangsspanning:
0 – 15 V/DC
Regelbare uitgangsstroom:
0 – 3 A
Opgenomen vermogen:
max. 100 W
Continue werking:
max. 8 uur
Zekering:
1 A, 250 V (T1AL250V)
Beschermingsniveau:
I
Lengte kabel:
1,8 m
Bedrijfstemperatuur/-vochtigheid:
0 tot +40 ºC, <90 % RV
Opslagtemperatuur/-vochtigheid:
-10 tot +70 ºC, <70 % RV
Afmetingen (B x H x D):
112 x 165 x 265 mm
Gewicht:
2,6 kg
Uitgangsspanning
Stationaire toestand:
≤ 0,01 % + 1 mV
Stabiliteit bij 10 – 100% lading:
≤ 0,2 % + 2 mV
Rimpel (5 Hz – 1 MHz):
≤ 0,5 mVrms / ≤ 20 mVss
Uitgangsstroom
Stationaire toestand:
≤ 0,01 % + 2 mA
Stabiliteit bij 10 – 100% lading:
≤ 0,2 % + 6 mA
Rimpel (5 Hz – 1 MHz):
≤ 3 mArms / ≤ 30 mAss
Weergavenauwkeurigheid
Spanning:
±1 % + 2 digit
Stroom:
±2 % + 2 digit