
21
6.5 De acculader verwijderen
6.6 Starthulp
6.3 De acculader aansluiten
6.4 De accu opladen
6.4.1 Het accutype selecteren
6.4.2 De displayweergave selecteren
6.4.3 Laadmodus/starthulp selecteren
Let op: Trek eerst de stekker uit het stopcontact en neem bij het losmaken van de klemmen de volgorde in
acht. Zo voorkomt u vonkvorming. Omdat tijdens het opladen uiterst explosief knalgas ontstaat, is dit zeer
belangrijk voor uw veiligheid.
Lees eerst in de handleiding van uw voertuig hoe de starthulpprocedure moet worden uitgevoerd voordat u het
apparaat als starthulp gaat gebruiken.
Schakel alle verbruikers (verlichting, voorruit- en stoelverwarming, enz.) in het voertuig uit. Sluit het apparaat aan
op de voertuigaccu zoals beschreven in paragraaf 6.3. Selecteer met behulp van de keuzeschakelaar het 12 V-accu-
type dat geschikt is voor uw voertuig. Stel de functie „START“ in met de keuzeschakelaar voor laadmodus/starthulp.
Start nu de motor van uw voertuig. Laat de starter niet langer dan 5 seconden werken. Mocht de motor niet starten,
wacht dan minimaal 3 minuten tot u een hernieuwde startpoging doet. Ga na de derde mislukte startpoging niet
verder, maar controleer of er een defect aan uw voertuig is.
Als de motor draait, verwijdert u het apparaat zoals beschreven in paragraaf 6.5.
Let op:
De stekker van de acculader mag niet in het stopcontact zitten, controleer dit.
Door (herhaaldelijk) op de keuzeschakelaar van het accutype te drukken (positie 2 in het overzicht), selecteert u
het accutype. De verschillende accutypen worden in de volgende volgorde doorgeschakeld: 6 V STD – 12 V STD – 12
V AGM – 12 V Gel.
Met de keuzeschakelaar voor de displayweergave (positie 3 in het overzicht) kunt u de weergave van de huidige
accuspanning omschakelen naar de laadtoestand in % (stappen van 5%).
Met de keuzeschakelaar voor de laadmodus (positie 4 in het overzicht) kunt u kiezen tussen traag opladen „SLOW“,
snel opladen „FAST“ en de starthulpfunctie „START“.
Wanneer de accu volledig is opgeladen, geeft het display „FUL“ (huidige accuspanning) of „100“ in % weer.
Sluit eerst de rode pluskabel (+) van de oplader (positie 6 in het overzicht) aan op de pluspool van de accu. Sluit
daarna de zwarte minkabel (-) (positie 7 in het overzicht) op de minpool van de accu aan. Als u de accu in ingebou-
wde toestand oplaadt, sluit u de zwarte minkabel (-) op de carrosserie (blank gedeelte) aan, zover mogelijk uit de
buurt van de accu, carburateur en brandstofleidingen. Houd altijd deze volgorde aan. Steek nu het netsnoer (positie
5 in het overzicht) in het stopcontact.
Trek de stekker van de acculader uit het stopcontact.
Maak vervolgens de zwarte klem (min) los. Maak daarna de rode klem (pluspool) los.
Laat de accu afkoelen. Uitsluitend voor open accu’s: vul de cellen bij met gedestilleerd water tot aan het door de
accufabrikant aangegeven vulpeil. Sluit de accucellen weer af met de doppen.