79
g) Diodetest
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals andere meetobjecten
absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
- Schakel de DMM in en kies het meetbereik
.
- Verbind de rode meetleiding met de V-meetbus (6), de zwarte
meetleiding met de COM-meetbus (5).
- Controleer de meetsnoeren op doorgang door beide meetstiften
met elkaar te verbinden. Daarop moet zich een waarde van ca.
000 instellen. De DMM geeft een pieptoon weer die echter voor de
diodetest niet relevant is.
- Sluit nu de beide meetsnoeren aan op het meetobject (diode).
- Op het scherm wordt de doorlaatspanning „UF” in milli-Volt (mV)
weergegeven. Als „OL” verschijnt, wordt de diode in sperrichting
(UR) gemeten of is de diode defect (onderbreking). Voer ter controle
een meting door met omgekeerde polariteit. Bij een doorlaatspan-
ning van ca. <30 mV weerklinkt er een pieptoon die echter niet
relevant is.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en
schakel de DMM uit.
h) Batterijtest
De batterijtest maakt de controle van de klemspanning van 9 V
blokbatterijen en 1,5 V ronde cellenbatterijen mogelijk. Bij de test
wordt de batterij met een geringe belastingsstroom belast, wat tot een
krachtig testresultaat leidt.
- Schakel de DMM in en kies het overeenkomstig meetbereik „BATT”.
- Verbind de rode meetleiding met de V-meetbus (6), de zwarte
meetleiding met de COM-meetbus (5).
- Sluit nu de beide meetstiften aan op het meetobject (batterij).
- Op het scherm wordt de klemspanning van de batterij onder belas-
ting in Volt weergegeven.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en
schakel de DMM uit.