71
9. WERKING
In de laadschachten kunnen met behulp van de schuifcontacten (4) verschillende accuforma-
ten worden gebruikt. Elke laadschacht is onafhankelijk en de programmakeuze is eveneens
afzonderlijk mogelijk. Het laadapparaat kan van verschillende accutypes en -capaciteiten
worden voorzien.
Als alleen beide buitenste laadschachten worden gebruikt (afzonderlijk of tegelijk) kan
een verhoogde laadstroom tot 2000 mA worden ingesteld. Let op de max. laadstroom
van uw accu.
• Verbind de meegeleverde adapter met de lader en een vrij toegankelijke contactdoos.
• Wacht de functietest af tot op de schermen de aanduiding “nuLL” verschijnt.
• De automatische of manuele bedrijfsmodus wordt aan de hand van het volgende laadvoor-
beeld verklaard. De werkwijze is identiek voor de andere accuprogramma’s.
a) Een accu plaatsen en automatisch opladen
• Plaats de accu met de polen in de juiste richting in een laadschacht. Trek daarvoor het
schuifcontact na achter en laat het contact aan de accu glijden. Let op de polariteitsgege-
vens in de laadschacht en op een goed contact.
• Na het installeren wordt gedurende 3 seconden de celspanning van de accu weergegeven.
Daarna volgt 3 seconden lang de weergave van de vooringestelde laadstroom.
• Als er binnen deze 6 seconden op geen enkele toets wordt gedrukt, volgt het automatisch
opladen met een laadstroom van 500 mA. Deze stroomwaarde is voorgegeven en kan voor
de meeste accu’s zonder gevaar voor overladen worden gebruikt.
• Na het laadeinde wordt het opladen automatisch beëindigd of begint bij NiCd- en NiMH-ac-
cu’s het behoudladen. Het laadeinde wordt met de aanduiding “FuLL” gesignaleerd.
• Verwijder de volle accu uit de laadschacht en ontkoppel het laadapparaat.