31
STRUCTUUR
1. Trekker
Voor het openen en sluiten van de klauwen van de klem.
2. Functiekeuzeschakelaar
Voor het selecteren van de gewenste functie en het in en
uitschakelen van het apparaat.
3. Display
4. Klem "COM"
Klem voor het aansluiten van de zwarte testdraad voor
alle metingen, met uitzondering van die van de stroomsterkte.
5. " + " klem
Klem voor het aansluiten van de rode testdraad voor alle
metingen, met uitzondering van die van de stroomsterkte.
6. Toets " HOLD "
men deze verlaten.
7. Toets " SELECT "
de toets
" SELECT "
overschakelen tussen de functies diodetest en continuïteitstest.
" SELECT "
overschakelen tussen de meting van de gelijkstroom en de wisselstroom.
8. Toets " "
Bij de functie meting gelijkstroom kan men met de toets " " het apparaat
resetten alvorens met het meten te beginnen. Bij de andere meetfuncties heeft men met
deze toets toegang tot de Relatieve modus en kan men deze verlaten.
9. Beschermingsgrens
Hiermee voorkomt men dat de vingers de te testen geleider aanraken. Houd het apparaat
niet boven de beschermingsgrens.
10. Klauwen
Met de klauwen kan men de geleider vastnemen om de stroomsterkte te meten.
Presentatie van het geluidssignaal
wordt dat de actie is uitgevoerd. Vóór de automatische uitschakeling van het apparaat laat het
geluidssignaal enkele korte pieptonen horen en 1 minuut latere en lange en schakelt vervolgens
automatisch uit.
GEBRUIKSINSTRUCTIES
Data Hold modus (bevriezing van de weergave)
" HOLD "
om de op het beeldscherm weergegeven waarde vast te
" " verdwijnt.
Relatieve modus
als referentie voor de latere metingen en reset het de weergave.
en
registreert de huidige meting als referentie voor de latere metingen, de icoon " " wordt
waarde het verschil tussen de referentiemeting en de nieuwe meting.