NL
Bedieningshandleiding – Luchtontvochtiger MD 01-10
E - 6
• Het apparaat werkt na het inschakelen
volautomatisch, tot uitschakeling door de vlotter
van het gevulde condensreservoir.
• Om ervoor te zorgen dat de luchtvochtigheid
correct kan worden gemeten, draait de ventilator
continu, tot het uitschakelen van het apparaat.
• Voorkom open deuren en ramen.
Opstellen
Houd bij het opstellen van het apparaat rekening met
de minimale afstanden t.o.v. wanden en objecten,
volgens hoofdstuk "Technische gegevens".
• Plaats het apparaat stabiel en waterpas.
• Plaats het apparaat zoveel mogelijk in het midden
van de ruimte en houd voldoende afstand t.o.v.
warmtebronnen.
• Vooral bij het opstellen van het apparaat in natte
omgevingen, zoals spoelkeukens, zwembaden en
dergelijke, het apparaat in de gebouwinstallatie
volgens de voorschriften afzekeren met een
geschikte aardlekschakelaar (RCD = Residual
Current protective Device).
• Zorg dat verlengsnoeren volledig zijn uit-/afgerold.
Opmerkingen m.b.t. de
ontvochtigingscapaciteit
De ontvochtigingscapaciteit is afhankelijk van:
• de aard van de ruimte
• de ruimtetemperatuur
• de relatieve luchtvochtigheid
Hoe hoger de ruimtetemperatuur en de relatieve
luchtvochtigheid, hoe groter de
ontvochtigingscapaciteit.
Bij gebruik in woonruimten volstaat een
luchtvochtigheid van ca. 50-60 %. In magazijnen en
archieven mag de luchtvochtigheid een waarde van
ca. 50 % niet overschrijden.
Bedieningselementen
Bediening
C
C
A
B
D
Nr.
Bedieningselement
8
Draaischakelaar voor het kiezen van de gewenste lucht-
vochtigheid
9
Apparaat uitgeschakeld
10
Controlelampje bedrijf (groen)
11
Controlelampje condensreservoir (rood)
12
Controlelamp automatische ontdooiing (oranje)
13
Normaal bedrijf
14
Continubedrijf
13
14
9
12
11
10
8