- 64 -
Als u de M-toets ingedrukt houdt en de bovenkant van de multimeter tegen een
geleider onder spanning (100 – 400 V AC) houdt, dan knippert het display en hoort u
een geluidssignaal. Dit werkt ook zo bij een eenpolige fasecontrole met de rode
meetkabel.
Gelijkstroommeting:
Meetbereik op keuzeschakelaar op A
≅
instellen. Met de toets ‘M’ op DC instellen. De
zwarte meetkabel met het ‘COM’ – contact en de rode meetkabel met het
rechtercontact verbinden ( tot max. 200 mA).
Bij een stroom boven 200 mA moet voor de meting het ‘4 A’-contact gebruikt
worden!
Meetkabels met het testonderdeel verbinden. De multimeter zoekt automatisch het
gunstigste meetbereik. Meetresultaat van het display aflezen
Wisselstroommeting:
Meetbereik op keuzeschakelaar op A
≅
instellen. Met de toets ‘M’ op AC instellen. De
zwarte meetkabel met het ‘COM’ – contact en de rode meetkabel met het
rechtercontact verbinden ( tot max. 200 mA).
Bij een stroom boven 200 mA moet voor de meting het ‘4 A’-contact gebruikt
worden!
Meetkabels met het testonderdeel verbinden. De multimeter zoekt automatisch het
gunstigste meetbereik. Meetresultaat van het display aflezen
Weerstandsmeting:
Meetbereik op keuzeschakelaar op ‘
Ω
’ instellen. De zwarte meetkabel met het ‘COM’
– contact en de rode meetkabel met het ‘INPUT’- contact verbinden. Meetkabels met
het testonderdeel verbinden. De multimeter zoekt automatisch het gunstigste
meetbereik. Meetresultaat van het display aflezen.
Diodetest:
Meetbereik op keuzeschakelaar op ‘
Ω
’ instellen. De zwarte meetkabel met het
‘COM’ – contact en de rode meetkabel met het rechtercontact verbinden. Met de
toets ‘M’ op ‘
’ instellen. Meetkabels met het testonderdeel verbinden. Rode
meetkabel = anode (positieve elektrode) Zwarte meetkabel = kathode (negatieve
elektrode). De blokkeerspanning wordt weergegeven.
Doorgangstest:
Meetbereik op keuzeschakelaar op ‘
Ω
’ instellen.