p. 14
p. 15
p. 11
49
NEDERLANDS
Nederlands
Telefoonlijn
aansluiten
Fig 2.1 -
Sluit de telefoonkabel volgens parallelschakeling aan
op universele klemmen of op de RJ-plug, zie bovenstaande
afbeelding. Er kunnen max. 9 SL6+ hoofdunits worden aangesloten
op dezelfde telefoonlijn.
Om op afstand een parallel aangesloten unit te programmeren
moet het unitnummer vooraf worden geconfi gureerd. Zie voor
meer informatie parameter *82* in de "Parameterlijst".
De pincode instellen
1. Steek de simkaart in een gewone mobiele telefoon. Wijzig de
pincode naar “1234” in de beveiligingsinstellingen van de telefoon.
Mocht dit niet mogelijk zijn, stel de pincode dan in op “0000” of, indien
beschikbaar, zet de optie “Aanvraag pincode” op “UIT”.
2. Verifieer de pincode door uw telefoon uit en vervolgens weer aan te
zetten.
3. Bel iemand met uw telefoon om te controleren of de simkaart is
geactiveerd.
4. Bel na het insteken naar de SL6+ om te verzekeren dat er een
correcte verbinding is.
Als de pincode is ingesteld op “1234”, “0000” of is gedeactiveerd, is
de simkaart bruikbaar op alle GSM-producten van SafeLine.
Pincode “1111”
Als de pincode op “1111” is ingesteld, wordt de code willekeurig
gegenereerd door de SafeLine GSM-unit en opgeslagen. Dit is
een veiligheidsmaatregel, zodat de simkaart alleen werkt met de
geselecteerde GSM-unit van SafeLine. Als u de pincode opnieuw wilt
wijzigen, gebruik dan de door uw mobiele serviceprovider geleverde
PUK-code om een nieuwe pincode in te stellen.
De simkaart
activeren
De SL6+ is alleen in staat de pin-
code te herkennen als de code
op “1234”, “0000”, “1111” is
ingesteld of als deze is gedeac-
tiveerd. Als een andere pincode
is ingesteld, kan de SL6+ de
simkaart niet gebruiken.
Als een GSM-interface is
geïnstalleerd, heeft deze
prioriteit. Als er geen
actieve simkaart wordt
gebruikt, dient de
GSM-interface te worden
uitgeschakeld.
Montage
Installeer het hoofdstation in de machinekamer. Monteer het
SL6-hoofdstation op een stabiel oppervlak (bijv. wand, control
-
lerkast) met behulp van de juiste schroeven. Er is geen eindweer
-
stand nodig op de uiteinden van de bus. Om interferentie met de
GSM-unit te voorkomen: plaats het hoofdstation, de stations en de
GSM-antenne verder uit elkaar dan 1,5 meter (Afb. 5.1). De antenne
moet op een metalen (geaard) oppervlak van minstens 150x150
mm worden geplaatst en moet staand (verticaal) worden geplaatst.
De meegeleverde choke voor
de algemene modus (2,2 mH)
moet worden gebruikt voor de
telefoonlijn.
[DOCSxxxx] SL6 Quick guide 201811.indd 49
2019-02-21 15:10