2445
8
NL
REGELING VAN DE VERBRANDING
Conform de Richtlijn Rendement 92/42/EEG, moeten de toepassing van de brander op de ketel,
de regeling en de testen worden uitgevoerd volgens de handleiding van de ketel. Hieronder valt
ook de controle van de CO en CO
2
concentratie en de rookgassen, de temperatuur van de rook-
gassen en de gemiddelde temperatuur van het water van de ketel.
Het is aangeranden de brander af te stellen volgens de aanwijzingen in the tabel, in functie van het
gebruikte type gas:
IONISATIESTROOM
De minimum intensiteit voor een goede werking van de controledoos bedraagt 3 µA.
Als de brander werkt met een duidelijk hogere intensiteit, is er normaal toch geen controle nodig.
Indien u de ionisatiestroom wenst te meten, dan moet u de rode kabel van de ionisatiesonde los-
koppelen en een microampèremeter tussenplaatsen.
LUCHTDRUKSCHAKELAAR
Eerst voert u alle regelingen van de brander uit met de luchtdruk-
schakelaar op het minimum van zijn schaal en pas daarna regelt
u de luchtdrukschakelaar.
Laat de brander op het minimum vermogen draaien, verhoog de
regeldruk door traag met de wijzers van de klok te draaien aan de
draaiknop tot de brander stilvalt.
Draai daarna dezelfde knop met een graad in de tegenoverge-
stelde richting en herhaal de startfase van de brander om de
goede werking te controleren.
Als de brander vergrendelt, dan draait u nog 1/2 graad verder in
dezelfde richting.
EN 676
LUCHTOVERMAAT: max. vermogen
λ
≤
1,2
– min. vermogen
λ
≤
1,3
GAS
CO
2
max. theoretisch
0 % O
2
Instelling
CO
2
%
CO
mg/kWh
NO
x
mg/kWh
λ
= 1,2
λ
= 1,3
G 20
11,7
9,7
9,0
≤
100
≤
170
G 25
11,5
9,5
8,8
≤
100
≤
170
G 30
14,0
11,6
10,7
≤
100
≤
230
G 31
13,7
11,4
10,5
≤
100
≤
230
Voeler
Koppelstuk
10
Klemmenbord
controledoos
D5006
D5049