59
• Vanwege deze omstandigheden is het des te belangrijker dat u zich intensief vertrouwd maakt met uw metaaldetector
en de mogelijke zoekresultaten voordat u op schattenjacht gaat. Zie ook hoofdstuk "e) Weergave bij bekende
metalen testen". Voor het herkennen van valse meldingen hebt u echter veel oefening nodig.
i) Het lokaliseren van metalen objecten
• De juiste werkvolgorde bij het zoeken van metalen moet geoefend worden om succesvol te kunnen zijn. Voor de
beste resultaten gaat u als volgt te werk:
• Zoek binnen een gemarkeerd terrein in een slingerend bewegingspatroon. Zie
hiervoor de afbeelding links.
• Zwenk de zoekschotel (1) op gelijkmatige hoogte ca. 3 - 5 cm boven de grond.
De zoekschotel (1) moet zich daarbij bij voorkeur parallel aan de ondergrond
bewegen. Laat de zoekbreedte altijd iets overlappen (ca. 50 %).
• Beweeg de zoekschotel nooit als een slinger. Slingerbewegingen om een
vast punt vormen een boog. De afstand tot de bodem verandert bij een boog,
waardoor de detectie van de metaaldetector verandert. Laat de zoekschotel (1)
alleen pendelen wanneer u in geulen zoekt, om daarbij evenwijdig aan de
grond te blijven.
• Het optillen van de zoekschotel aan het eind van de zoekbeweging leidt tot
foutieve detectieresultaten (zie de afbeeldingen links).
• Voer de bewegingen langzaam uit zodat ook kleinere objecten gedetecteerd kunnen worden.
j) Vondst lokaliseren
• Een object kunt u met wat oefening doelgericht precies lokaliseren. Wanneer
de detector een verborgen object ontdekt, houd de zoekspoel (1) dan exact
stil boven deze locatie.
• Beweeg de zoekschotel (1) verschillende malen voor- en achteruit in steeds
kleiner wordende bewegingen, terwijl u iets omhoog gaat aan het einde van de
beweging. Markeer de exacte plek op een geschikte manier.
• Markeer de exacte plek waar de detector een geluidssignaal laat horen en
maak het vindgebied kleiner door steeds kleinere bewegingsprocessen uit te
voeren. Herhaal alles in een hoek die de eerste zoekrichting doorgekruist. Het
kruispunt beide denkbeeldige lijnen geeft de hoogste signaalintensiteit aan.
Het is het uitgangspunt van het signaal van het object.
Een hoofdtelefoon gebruiken
In de bedieningseenheid (6) is een luidspreker (13) en een 3,5 mm hoofdtelefoonaansluiting (14) ingebouwd.
Normaal gesproken geeft de luidsprekers de signaaltonen weer. Als een hoofdtelefoon wordt aangesloten, wordt de
ingebouwde luidspreker uitgeschakeld.