
75
j) Het voertuig besturen
Bedien de hendel (afb. 1, pos. 10) voor de rijfunctie heel voorzichtig en rijd in het begin niet te snel
totdat u vertrouwd bent met de reacties van het voertuig op de bediening.
Maak geen snelle of plotselinge bewegingen met de hendel (afb. 1, pos. 10) of het draaiwiel (afb. 1,
pos. 9).
Wissel ook niet direct van achteruit naar vooruit, omdat de transmissie hierdoor beschadigd kan raken.
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trimming voor de besturing op de zender
bijstellen (afb. 1, pos. 6).
Bij de overgang van vooruit- naar achteruitrijden moet de gashendel kort (ca. 1 seconde) in de middenpositie staan
(middenpositie = motor beweegt niet).
Als de gashendel direct van vooruit- naar achteruitrijden wordt geschoven, dan wordt de aandrijving afgeremd (het
voertuig rijdt NIET achteruit).
Voorbeelden:
1. Gashendel loslaten, voertuig loopt uit (resp. beweegt niet)
2. Vooruit rijden, gashendel in richting van de greep trekken
3. Vooruit rijden en dan remmen (het voertuig vertraagt; loopt niet langzaam uit), de gashendel zonder pauze van de
greep wegschuiven
4. Vooruit rijden en dan achteruit rijden (tussen de overgang kort wachten, ongeveer een seconde!)
Kort wachten
¨
¨
¨
¨
¨