
74
g) Rijregelaar inschakelen
Neem eerst de afstandsbedieningszender in gebruik (zie hoofdstuk 8. c) en 8.d), mits dit nog niet is
gebeurd! Plaats het voertuig zoals beschreven in hoofdstuk 8.e) voor het inschakelen op een geschikte
ondergrond, zodat de wielen vrij kunnen draaien.
Kom niet met uw vingers in de aandrijving. Verwondingsgevaar.
Schakel nu de rijregelaar in en zet de aan/uit-schakelaar op "ON". De rijregelaar/motor laat een geluidsignaal horen
("
" en dan "
~
"). De LED dient nu continu groen te branden.
Wanneer de LED groen knippert, staat de gashendel (afb. 1, pos. 10) resp. de trimming voor de rijfunctie
(afb. 1, pos. 7) niet in de neutraalstand. Om veiligheidsredenen wordt de aandrijving in dit geval
gedeactiveerd. Voer dan een nieuwe programmering van de rijregelaar voor de neutraalstand en de
eindstanden voor volgas vooruit en achteruit door.
Raadpleeg hiervoor hoofdstuk 9.
h) Aandrijvings- en stuurfuncties testen
Controleer voor elke rit of de instellingen op de zender juist zijn en of het voertuig goed volgens de stuurcommando's
van de zender reageert.
Zoals reeds in hoofdstuk 8. e) en 8. 9) beschreven, dient het voertuig op een geschikte verhoging te
worden gezet (bijv. een startbox) zodat de wielen vrij kunnen draaien en geen contact maken met de
grond.
• Stel de trimming voor de aandrijving (afb. 1, pos. 7) zo in dat de aandrijving niet beweegt wanneer de hendel (afb. 1,
pos. 10) wordt losgelaten.
• Stel de trimming voor de besturing (afb. 1, pos. 6) zo in dat de voorwielen recht staan wanneer het draaiwiel (afb. 1,
pos. 9) wordt losgelaten. Een precieze instelling voor het rechtuitrijden kan later gedaan worden als het voertuig
rijdt.
• Controleer of de besturing juist reageert op het draaiwiel (afb. 1, pos. 9). Als de reactie tegengesteld is (draaiwiel
naar links, stuuruitslag naar rechts), dan dient u de reverse-schakelaar (afb. 1, pos. 4) in de andere stand te zetten.
• Controleer of de aandrijving juist reageert op de hendel (afb. 1, pos. 10). Raadpleeg ook hoofdstuk 8. j).
• Controleer of de ventilator van de rijregelaar goed werkt. De rijregelaar mag nooit zonder een goed werkende
ventilator worden gebruikt.
i) Carrosserie opzetten en bevestigen
Geleid het antennebuisje vanaf de onderzijde van de carrosserie door de betreffende opening. Indien er nog geen
opening is, kan deze eenvoudig met het juiste gereedschap op de betreffende plaats worden gemaakt.
Plaats nu de carrosserie op de houders en beveilig deze met de in het begin verwijderde borgklemmen.
Uw voertuig is nu klaar voor de eerste proefrit.