54
•
Werking
De werking van de accumulatieverwarming vindt
geluidloos plaats. Het enige mechanisch
bewegende deel is de klep (d, fig.28) voor de
regeling van de luchtstroom in de kern. De
thermische uitzetting van de kern wordt door de
warmte-isolatie opgevangen.
De warmte wordt door natuurlijke convectie (ca.
80%) aan de kamerlucht afgegeven; via het
oppervlak van het apparaat wordt ca. 20% van de
warmte door straling aan de kamerlucht
afgegeven.
De convectieprocessen veroorzaken een
luchtstroming, die van de accumulatieverwarming
uitgaand naar de bovenste luchtlagen van de
ruimte stroomt. De koudere luchtlagen worden
verdrongen en zo vindt een onmerkbare
luchtcirculatie plaats die voor een geleidelijke en
gelijkmatige verwarming van de ruimte zorgt.
fig.28
•
Oplading
De oplading wordt met het bedieningselement
rechts bovenaan het apparaat ingesteld (e,
fig.29a).
De apparaten zijn uitgerust met een
thermomechanische regelaar, die de lading van
het verwarmingsapparaat bewaakt en zich naar de
temperatuur van de kern richt. Bij de oplading
wordt altijd rekening gehouden met de warmte die
nog van de vorige dag aanwezig is.
Als extra veiligheidselement is een aparte
temperatuursensor ingebouwd.
De oplading kan traploos vanaf het begin van de
breder wordende pijl (linker aanslag, geen
warmteopslag) tot het einde van de pijl (rechter
aanslag, stand „max.“, volledige warmteopslag)
ingesteld worden. Nadat de ingestelde hoeveelheid
warmte bereikt is, schakelt de oplaadregelaar
zelfstandig uit.
Bij de regelaar is de stand „max.“ uitsluitend voor
heel koude dagen bedoeld. Welke instelling het
meeste bij de betreffende situatie past, kan alleen
proefondervindelijk vastgesteld worden.
Ontlading Oplading
Fig.29a
•
Handmatig terugzetbare
veiligheidstemperatuurbegrenzer
Alle elektrische accumulatieverwarmingen zijn
uitgerust met een handmatig terugzetbare
veiligheidstemperatuurbegrenzer. De
veiligheidstemperatuurbegrenzer wordt weer
geactiveerd door op de activeringsknop te drukken.
Mogelijke oorzaken voor het uitschakelen van de
veiligheidstemperatuurbegrenzer zijn:
- Defect van de oplaadregelaar B1.
-
Verboden apparaatafdekking en daardoor
opgetreden warmtestuwing.
Convectie 80%
Straling 80%