29
NEDERLANDS
De resterende acculading controleren
Alleen voor accu’s met indicatorlampjes
►
Fig.2: 1.
Indicatorlampjes
2. Testknop
Druk op de testknop op de accu om de resterende
acculading te zien. De indicatorlampjes branden gedu
-
rende enkele seconden.
Indicatorlampjes
Resterende
acculading
Brandt
Uit
Knippert
75% tot 100%
50% tot 75%
25% tot 50%
0% tot 25%
Laad de accu
op.
Er kan een
storing zijn
opgetreden in
de accu.
OPMERKING:
Afhankelijk van de gebruiksomstan
-
digheden en de omgevingstemperatuur, is het moge-
lijk dat de aangegeven acculading verschilt van de
werkelijke acculading.
Gereedschap-/accubeveiligingssysteem
Het gereedschap is uitgerust met een gereedschap-/
accubeveiligingssysteem. Dit systeem schakelt automa
-
tisch de voeding uit om de levensduur van het gereed-
schap en de accu te verlengen. Het gereedschap kan
tijdens het gebruik automatisch stoppen als het gereed
-
schap of de accu aan één van de volgende omstandig-
heden wordt blootgesteld:
Overbelastingsbeveiliging
Deze beveiliging treedt in werking wanneer het gereed
-
schap wordt gebruikt op een manier waarop een
abnormaal hoge stroomsterkte wordt getrokken. In die
situatie schakelt u het gereedschap uit en stopt u de
toepassing die ertoe leidde dat het gereedschap over-
belast raakte. Schakel vervolgens het gereedschap in
om het weer te starten.
Oververhittingsbeveiliging
Deze beveiliging treedt in werking wanneer het gereed
-
schap of de accu oververhit is. In die situatie laat u het
gereedschap en de accu eerst afkoelen voordat u het
gereedschap opnieuw inschakelt.
Beveiliging tegen te ver ontladen
Deze beveiliging treedt in werking wanneer de reste
-
rende acculading laag wordt. In die situatie verwijdert u
de accu vanaf het gereedschap en laadt u de accu op.
De trekkerschakelaar gebruiken
►
Fig.3: 1. Trekkerschakelaar
LET OP:
Alvorens de accu in het gereed-
schap te plaatsen, moet u altijd controleren of de
trekkerschakelaar goed werkt en bij het loslaten
terugkeert naar de stand “OFF”.
Om het gereedschap te starten, knijpt u gewoon de
trekkerschakelaar in. Hoe harder u de trekkerscha-
kelaar inknijpt, hoe sneller het gereedschap draait.
Laat de trekkerschakelaar los om het gereedschap te
stoppen.
De omkeerschakelaar bedienen
►
Fig.4: 1. Omkeerschakelaar
LET OP:
Controleer altijd de draairichting
alvorens het gereedschap te starten.
LET OP:
Verander de stand van de omkeer-
schakelaar alleen nadat het gereedschap volledig
tot stilstand is gekomen.
Als u de draairichting
verandert terwijl het gereedschap nog draait, kan het
gereedschap beschadigd raken.
LET OP:
Zet de omkeerschakelaar altijd in de
neutrale stand wanneer u het gereedschap niet
gebruikt.
Dit gereedschap heeft een omkeerschakelaar voor het
veranderen van de draairichting. Druk de omkeerscha-
kelaar in vanaf kant A voor de draairichting rechtsom, of
vanaf kant B voor de draairichting linksom.
Wanneer de omkeerschakelaar in de neutrale
stand staat, kan de trekkerschakelaar niet worden
ingeknepen.
Snelheidskeuze
►
Fig.5: 1. Snelheidskeuzeknop
LET OP:
Zet de snelheidskeuzeknop altijd
volledig in de juiste stand.
Als u het gereedschap
gebruikt met de snelheidskeuzeknop halverwege
tussen de standen "1" en "2", kan het gereedschap
beschadigd worden.
LET OP:
Verander de instelling van de snel-
heidskeuzeknop niet terwijl het gereedschap
draait.
Dat kan het gereedschap beschadigen.
Stand van de
snelheids-
keuzeknop
Snelheid
Koppel
Toepassing
1
Laag
Hoog
Zware
belasting
2
Hoog
Laag
Lichte
belasting
Als u de snelheid wilt veranderen, schakelt u eerst het
gereedschap uit. Selecteer stand "2" voor een hoge
snelheid of stand "1" voor een lage snelheid met een
hoog koppel. Let op dat de snelheidskeuzeknop geheel
in de juiste stand is gezet voordat u gaat werken.
Als de snelheid van het gereedschap tijdens gebruik in
stand "2" sterk afneemt, zet u de knop in stand "1" en
begint u het gebruik opnieuw.