38
BESCHRIJVING VAN DE FUNCTIES
LET OP:
• Zorg altijd dat het gereedschap is uitgeschakeld en de
accu ervan is verwijderd alvorens de functies op het
gereedschap af te stellen of te controleren.
Installeren of verwijderen van de accu (Fig. 1)
• Schakel het gereedschap altijd uit alvorens de accu te
installeren of te verwijderen.
• Om de accu uit het gereedschap te halen, verschuift u
de knop op de voorkant van de accu en schuift u de
accu eraf.
• Om de accu te installeren, plaatst u de tong op de accu
tegenover de gleuf in de behuizing en dan schuift u de
accu erin. Schuif de accu zo ver mogelijk erin totdat
deze op zijn plaats vastklikt. Wanneer de rode indicator
op de bovenkant van de knop nog zichtbaar is, zit de
accu niet volledig erin. Schuif hem volledig erin totdat de
rode indicator niet meer zichtbaar is. Als u dit niet doet,
kan de accu per ongeluk eruit vallen en uzelf of andere
personen in uw omgeving verwonden.
Probeer nooit om de accu met kracht te installeren. Als
de accu er niet gemakkelijk ingaat, betekent dit dat u
hem niet op de juiste wijze erin steekt.
Accubeveiligingssysteem (Lithium-ionenaccu
met een stermarkering) (Fig. 2)
Lithium-ionenaccu’s met een stermarkering zijn voorzien
van een beveiligingssysteem. Dat kan automatisch de
stroomtoevoer afsluiten om de levensduur van de accu
te verlengen.
Het gereedschap kan tijdens gebruik automatisch stop-
pen wanneer het gereedschap en/of de accu aan één
van de volgende omstandigheden wordt blootgesteld:
• Overbelasting:
Als het gereedschap wordt gebruikt op een manier die
een abnormaal hoge stroomsterkte vergt.
In dat geval laat u de trekkerschakelaar van het
gereedschap los en verhelpt u de oorzaak van de over-
belasting. Vervolgens drukt u de trekkerschakelaar
weer in om het gereedschap te herstarten.
Als het gereedschap niet start, kan de accu oververhit
zijn. In dat geval laat u de accu even afkoelen voordat
u de trekkerschakelaar opnieuw indrukt.
• Onvoldoende accuspanning:
Als de resterende accuspanning onvoldoende is, zal
het gereedschap niet starten. In dat geval verwijdert u
de accu en laadt u die opnieuw op.
Werking van de trekkerschakelaar (Fig. 3)
LET OP:
• Voordat u de accu in het apparaat plaatst, controleert u
eerst of de trekkerschakelaar naar behoren werkt en bij
loslaten naar de “UIT”-stand terugkeert.
Om het gereedschap te starten, drukt u gewoon de trek-
kerschakelaar in. Het toerental van het gereedschap
neemt toe wanneer u de druk op de trekkerschakelaar
verhoogt. Laat de trekkerschakelaar los om te stoppen.
OPMERKING:
• Het gereedschap stopt automatisch drie minuten na
het indrukken van de trekkerschakelaar.
De lampjes aanzetten (Fig. 4 en 5)
LET OP:
• Kijk niet recht in het lamplicht of de lichtbron.
Bij elke druk op de lamptoets
in het LED-venster
verandert de toestand van het lampje, van AAN naar UIT
en van UIT weer naar AAN.
Met de lamptoets in de AAN-stand drukt u de trekker-
schakelaar in om het lampje aan te zetten. Om het uit te
schakelen, laat u de trekkerschakelaar los; dan dooft het
lampje ongeveer 10 seconden later. Met de lamptoets in
de UIT-stand zal het lampje niet gaan branden, ook al
drukt u de trekkerschakelaar in.
OPMERKING:
• Om de instelling van het lampje te controleren, drukt u
de trekkerschakelaar in. Als het lampje oplicht bij
indrukken van de trekkerschakelaar, staat de lamptoets
in de AAN-stand. Als het lampje niet gaat branden,
staat de lamptoets in de UIT-stand.
• Wanneer u de trekkerschakelaar ingedrukt houdt, kan
de stand van het lampje niet worden gewijzigd.
• Gedurende ongeveer 10 seconden na het loslaten van
de trekkerschakelaar kunt u de stand van het lampje
omschakelen.
Werking van de omkeerschakelaar (Fig. 6)
Dit gereedschap heeft een omkeerschakelaar voor het
veranderen van de draairichting. Druk de omkeerschake-
laar in vanaf zijde A voor rechtse draairichting, of vanaf
zijde B voor linkse draairichting.
Wanneer deze schakelaar in de neutrale stand staat, kan
de trekkerschakelaar niet worden ingedrukt.
LET OP:
• Controleer altijd de draairichting alvorens het gereed-
schap te starten.
• Verander de stand van de omkeerschakelaar alleen
nadat het gereedschap volledig tot stilstand is geko-
men. Als u de draairichting verandert terwijl het
gereedschap nog draait, kan het gereedschap bescha-
digd raken.
• Zet de omkeerschakelaar altijd in de neutrale stand
wanneer u het gereedschap niet gebruikt.
Toerental wijzigen (Fig. 7)
OPMERKING:
• Zet de snelheidskeuzeknop altijd volledig naar de juiste
stand. Als u het gereedschap gebruikt met de snel-
heidskeuzeknop halverwege tussen de standen “1” en
“2”, kan het gereedschap beschadigd worden.
• Verstel de snelheidskeuzeknop niet terwijl het gereed-
schap in werking is. Dat kan het gereedschap bescha-
digen.
• Zet de snelheidskeuzeknop niet met kracht in stand “1”
bij gebruik als slagschroevendraaier. Dat kan het
gereedschap beschadigen.
Om het toerental te wijzigen, schakelt u eerst het gereed-
schap uit en dan schuift u de snelheidskeuzeknop naar
stand “2” voor een hoger toerental of stand “1” voor een
lager toerental. Let op dat de knop geheel in de juiste
stand is gezet voordat u gaat werken. Gebruik de juiste
snelheid voor de te verrichten taak.
Wanneer u de functiekeuzering instelt op de slag-
schroevendraaierstand, zet u dan ook de snel-
heidskeuzeknop naar kant “2”.