28
Als het gereedschap niet wordt ingeschakeld, is de
accu oververhit. In die situatie laat u de accu eerst
afkoelen voordat u opnieuw de aan/uit-schakelaar
inknijpt.
• Lage accuspanning:
De resterende acculading is te laag en het
gereedschap wordt niet ingeschakeld. Verwijder in
die situatie de accu en laad hem op.
In- en uitschakelen (zie afb. 3)
LET OP:
• Controleer altijd, voordat u de accu in het gereedschap
steekt, of de aan/uit-schakelaar op de juiste manier
schakelt en weer terugkeert naar de uit-stand nadat
deze is losgelaten.
Om het gereedschap in te schakelen, knijpt u gewoon de
aan/uit-schakelaar in. De draaisnelheid van het
gereedschap neemt toe naarmate u meer druk uitoefent
op de aan/uit-schakelaar. Laat de aan/uit-schakelaar los
om het gereedschap te stoppen
De lamp op de voorkant inschakelen (zie
afb. 4)
LET OP:
• Kijk niet rechtstreeks in het licht of naar de bron van de
lamp.
Knijp de aan/uit-schakelaar in om de lamp op de voorkant
in te schakelen. De lamp blijft branden zolang u de aan/
uit-schakelaar ingeknepen houdt. De lamp gaat 10 tot 15
seconden nadat u de aan/uit-schakelaar hebt losgelaten
uit.
OPMERKING:
• Gebruik een doek om het vuil van de lens van de lamp
te vegen. Wees voorzichtig de lens van de lamp niet te
bekrassen om de lichtopbrengst niet te verlagen.
Werking van de omkeerschakelaar (zie
afb. 5)
Dit gereedschap is uitgerust met een omkeerschakelaar
waarmee u de draairichting kunt omkeren. Druk op de
omkeerschakelaar vanaf kant A voor de draairichting
rechtsom, of vanaf kant B voor de draairichting linksom.
Wanneer de omkeerschakelaar in de middenstand staat,
kunt u de aan/uit-schakelaar niet inknijpen.
LET OP:
• Controleer altijd de draairichting alvorens het
gereedschap te gebruiken.
• Gebruik de omkeerschakelaar alleen nadat het
gereedschap volledig tot stilstand is gekomen. Als u de
draairichting verandert voordat het gereedschap
volledig stilstaat, kan het gereedschap worden
beschadigd.
• Als u het gereedschap niet gebruikt, zet u de
omkeerschakelaar altijd in de middenstand.
De draaisnelheid veranderen (zie afb. 6)
Om de draaisnelheid van het gereedschap te veranderen,
schakelt u eerst het gereedschap uit en verschuift u
daarna de snelheidsinstelknop naar stand “2” voor een
hoge draaisnelheid, of naar stand “1” voor een lage
draaisnelheid. Zorg ervoor dat de snelheidsinstelknop in
de juiste stand staat alvorens het gereedschap te
bedienen. Gebruik de juiste draaisnelheid voor uw klus.
LET OP:
• Zet de snelheidsinstelknop altijd volledig in de
gewenste stand. Als u het gereedschap bedient terwijl
de snelheidsinstelknop halverwege de standen “1” en
“2” staat, kan het gereedschap worden beschadigd.
• Bedien de snelheidsinstelknop niet terwijl het
gereedschap draait. Het gereedschap kan hierdoor
worden beschadigd.
De werkingsfunctie kiezen (zie afb. 7)
Dit gereedschap heeft een werkingsfunctie-instelknop.
Verschuif de werkingsfunctie-instelknop naar links voor
boren (symbool
).
Verschuif de werkingsfunctie-instelknop naar rechts voor
schroeven (symbool
).
OPMERKING:
• Wanneer u de stand verandert van “
” naar “
”, kan
het een enigszins moeilijk zijn de werkingsfunctie-
instelknop te verschuiven. Als dat het geval is,
verschuift u de werkingsfunctie-instelknop naar de
stand “
” en schakelt u het gereedschap eventjes in.
Schakel vervolgens het gereedschap uit en verschuif
de werkingsfunctie-instelknop naar de gewenste stand.
LET OP:
• Verschuif de werkingsfunctie-instelknop altijd helemaal
naar de gewenste stand. Als u het gereedschap
bedient met de instelknop ingesteld tussen de twee
werkingsfunctiesymbolen in, kan het gereedschap
worden beschadigd.
• Bedien de werkingsfunctie-instelknop niet terwijl het
gereedschap draait. Het gereedschap kan hierdoor
worden beschadigd.
Het draaikoppel instellen (zie afb. 8)
Het draaikoppel kan in 16 stappen worden ingesteld door
de instelring te draaien zodat de gewenste stand op de
schaalverdeling is uitgelijnd met de aanwijspunt op de
behuizing van het gereedschap.
Verschuif eerst de werkingsfunctie-instelknop naar de
stand met het symbool
.
Het draaikoppel is minimaal wanneer stand 1 is uitgelijnd
met de aanwijspunt, en maximaal wanneer het symbool is
uitgelijnd met de aanwijspunt. In de standen 1 t/m 16 zal
de koppeling slippen bij steeds oplopende
draaikoppelniveaus.
Bepaal het juiste draaikoppelniveau door bij wijze van
proef een schroef in het materiaal of een stuk
gelijkwaardig materiaal te draaien, alvorens het
gereedschap voor de daadwerkelijke klus te gebruiken.
OPMERKING:
• De instelring wordt niet vergrendeld wanneer de
pijlpunt halverwege tussen twee standen staat.
ONDERDELEN AANBRENGEN/
VERWIJDEREN
LET OP:
• Controleer altijd of het gereedschap is uitgeschakeld
en de accu is verwijderd alvorens enige
werkzaamheden aan het gereedschap te verrichten.
Содержание BDF444
Страница 4: ...4 17 008991 18 006304 29 30 29 ...