14
Functies en bediening van de trainingscomputer
NL
Als in het grote veld de betreffende eenheid verschijnt, knippert
in het kleine veld de functieomschrijving.
RPM /SPEED (links)
In dit veld wordt afwisselend (elke 6
seconden) de trapfrequentie als RPM (=
omwentelingen per minuut) en de snelheid
SPEED in km/h weergegeven. De hoogst
mogelijke snelheid bedraagt 99,9 km/h
TIME (2e links)
In dit veld wordt de trainingstijd gemeten.
De maximale tijd bedraagt 99:99 minuten.
DISTANCE (midden)
De afgelegde afstand wordt in km gemeten.
De afstandtelling begint met >0< en kan
maximaal tot 99,99 km weergeven worden.
De telling gebeurt in 0,01 km stappen = 10
meter.
CALORIES (2e rechts)
In dit veld wordt het berekende calorieën-
verbruik weergegeven. De maximale
weergave ligt bij 9999.
De gegevens dienen echter uitsluitend als
een grove richtlijn ter vergelijking van de
diverse oefeningen en kunnen niet voor
medische doeleinden gebruikt worden.
PULSE (rechts)
Als u met beide handen de handsensoren vast-
houdt, toont de display de actuele polsslagfre-
quentie. U kunt voor de training een doelwaarde
programmeren. Als de polsslag dit doel over-
schrijdt, hoort u een alarm om u hierop te atten-
deren.
SLAAPSTAND (leeg)
Als geen RPM of PULSE gemeten wordt of binnen 4 minuten geen
manuele instellingen plaatsvinden, schakelt het apparaat in de
slaapstand. In deze modus wordt de tijd als groot veld, de tem-
peratuur en de datum met maand, dag en jaar weergegeven.
4. Persoonlijke trainingsprogrammeringen
Algemeen
– Zonder aparte programmeringen tellen de waardes in de
diverse functies [TIME, DISTANCE, CALORIES en PULSE] van
>0< omhoog.
– Voor een zinvolle training is het voldoende bij slechts in één
functie [TIME, DISTANCE, CALORIEN
of
PULSE] een doel-
waarde in te stellen.
– Als een persoonlijke doelwaarde als trainingsprogrammering
ingesteld wordt, telt de computer vanaf deze waarde terug.
Bij het bereiken van de doelwaarde > 0< hoort u een signaal.
Als daarna, zonder programmering van een nieuwe doel-
waarde, verder getraind wordt, telt de computer in deze modus
weer van >0< omhoog.
– Eenmaal ingestelde doelwaardes kunnen tijdens de training
niet gewijzigd worden, uitsluitend als het apparaat stil staat.
Doelwaardeprogrammering
Het instellen van de doelwaardes is bij alle functies hetzelfde:
bijv. DISTANCE
1.
Druk op de MODE-toets totdat in het veld DISTANCE het
getal knippert en het grote getal in de display staat (afkorting
links > DST)
2.
Door kort indrukken van de toets SET wordt de waarde ver-
hoogd. Bijv. DISTANCE in 0,5 km stappen. Als u de SET-
toets ingedrukt houdt vindt er een snellere telling plaats.
3.
Als u de doelwaarde weer wilt verlagen, druk dan kort op
de RESET-toets. Er wordt weer van >0< opgeteld. Druk nog-
maals op de SET-toets tot aan de doelwaarde.
4.
Als u de doelwaarde ingesteld heeft, druk dan op de
MODE-toets. De waarde is dan in deze functie opges-
lagen en u gaat naar de volgen functie bijv. CALORIES.
5.
Programmeer de waarde indien mogelijk slechts in een
functie, omdat de trainingsdoelen elkaar anders over-
lappen. Bijv. als u het geprogrammeerde tijddoel eerder
zou bereiken als het voorgeprogrammeerde afstandsdoel.
6.
De voorgeprogrammeerde waardes in de andere functies
[TIME, CALORIES of PULSE] worden, als onder 1-4
beschreven, ook met de toetsen SET, RESET en MODE
ingevoerd.
Na het afsluiten van de programmeringen kunt u met trainen
beginnen. Tijdens de training wisselt in de display de weergave
van de diverse functies elke 6 seconden. Als u tijdens deze
weergave op de MODE-toets drukt, blijft de gekozen functie in
de display in grote getallen staan. In het kleine veld knippert de
functienaam bijv. PULSE. Nogmaals indrukken van de MODE-
toets activeert de SCAN-functie > elke 6 seconden weergave-
wisseling.
RECOVERY
Met de RECOVERY-toets activeert men een herstelpolsmeting aan
het einde van de training. Uit de begin- en eindpolsslag van
één minuut wordt de afwijking en een conditiecijfer berekend.
Bij een gelijke training is de verbetering van dit cijfer een
maatstaf voor de conditieverbetering.
Als u de doelwaarde bereikt heeft, de training beëindigen,
druk op de RECOVERY-toets en laat daarna de handen op de
handsensoren liggen. Bij voorgenoemde polsslagmeting verschijnt
in de display 00:60 als tijd en in de PULSE-display knippert de
actuele polsslagwaarde. De tijd begint van 00:60 terug te
tellen. Laat uw handen op de polssensoren liggen totdat tot >0<
teruggeteld is. Rechts in de display wordt een waarde tussen F1
en F6 weergegeven. F1 is de beste en F6 is de slechtste stand.
Nogmaals indrukken van RECOVERY beëindigt de functie.