21
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uitgeschakeld te zijn en het
maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»).
Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». Schakel de
handrem uit en laat het rempedaal opkomen (
4.31).
Trap het koppelingspedaal (
4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid bereikt is
door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen.
Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te worden zoals
reeds eerder beschreven is (
4.32) om te voorkomen dat de machine door een te
bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur verliest, vooral op
hellingen.
5.4.3 Remmen
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daarna op
het rempedaal (
4.21 ofwel 4.31) om nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stil-
staat.
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds worden verkregen door het koppe-
lingspedaal los te laten.
5.4.4 Achteruit rijden
Het inschakelen van de achteruitversnelling dient altijd bij stilstand te
gebeuren.
Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het koppelingspedaal in de rich-
ting «R» te duwen (
4.32).
5.4.5 Het gras maaien
Beginnen met maaien:
– zet de gashendel in de “SNEL” stand;
– zet het maaidek in de hoogste stand;
– schakel de messen in (
4.7);
– begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder beschreven
is;
– stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in (
4.8) afhankelijk aan de toestand van het gazon
(lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras).
BELANGRIJK
LET OP!