4 ONDERHOUD
16
4.7
ACCU ___________________________________________________________________
U moet er absoluut zeker van zijn dat de
ontstekingsschakelaar in de UIT-stand staat en de
contactsleutel is verwijderd voordat u de accu een
onderhoudsbeurt geeft.
Zet de kabels stevig aan de accuklemmen vast en breng een
dunne laag diëlektrisch siliconenvet op de klemmen en
kabeleinden aan om corrosie te voorkomen. Houd de
luchtopenings- en klemdoppen op hun plaats.
Controleer het elektrolytniveau na iedere 100 bedrijfsuren.
Houd de kabeleinden, accu en accuklemmen schoon.
Verifieer de accupolariteit voor het aansluiten of loskoppelen
van de accukabels.
1. Bij het installeren van de accu moet altijd eerst de
RODE, positieve (+) accukabel worden bevestigd en de
ZWARTE, negatieve (-) aardingskabel het laatst.
2. Bij verwijdering van de accu dient altijd eerst de
ZWARTE, negatieve (-) aardingskabel te worden
losgehaald en de RODE, positieve (+) kabel het laatst.
3. Zorg ervoor dat de accu op de juiste wijze wordt
geïnstalleerd en stevig aan de accuhouder wordt
bevestigd.
4.8
HULPSTARTPROCEDURE __________________________________________________
Alvorens een hulpstartprocedure te gaan uitvoeren, dient de
conditie van de ontladen accu te worden gecontroleerd.
Sectie 4.7
.
Maatregelen bij aansluiting van de hulpstartkabels
:
1. Zet de motor stil van het voertuig met een goede accu.
2. Sluit de RODE hulpstartkabel aan op de positieve (+)
klem van de goede accu en op de positieve (+) klem
van de ontladen accu.
3. Sluit de ZWARTE hulpstartkabel vanaf de negatieve (-)
klem van de goede accu aan op het
chassis
van de
maaier met de ontladen accu.
Na aansluiting van de kabels dient de motor van het voertuig
met de goede accu te worden gestart, gevolgd door het
starten van de maaiermotor.
4.9
ACCULADING ____________________________________________________________
1. Zie
sectie 4.7
. Lees de accu- en acculaderhandleiding
voor specifieke instructies.
2. Waar mogelijk dient de accu vóór het opladen uit de
maaier te worden gehaald. Als de accu niet is
afgedicht, controleer dan of de elektrolyt de platen in
alle cellen bedekt.
3. Zorg ervoor dat het laadapparaat in de UIT-stand
staat. Sluit het apparaat dan op de accuklemmen aan,
zoals gespecificeerd in de acculaderhandleiding.
4. Zet het laadapparaat altijd eerst in de UIT-stand
alvorens het los te koppelen van de accuklemmen.
VOORZICHTIG
Gebruik altijd geïsoleerd gereedschap, draag een
veiligheidsbril en beschermende kleding wanneer u aan
een accu werkt. U moet alle voorschriften van de
accufabrikant aandachtig doorlezen en opvolgen.
!
WAARSCHUWING
Accusteunen, -polen en gerelateerde accessoires
bevatten lood en loodverbindingen. Van deze
chemicaliën is het bekend dat ze kanker en
onvruchtbaarheid kunnen veroorzaken.
Na werken met
accu’s altijd uw handen wassen.
!
WAARSCHUWING
Accu’s ontwikkelen explosief waterstofgas. Om de kans
op een ontploffing te verminderen, moet het ontstaan van
vonken in de buurt van de accu worden voorkomen. Sluit
de negatieve hulpstartkabel altijd aan op het chassis van
de maaier met de ontladen accu, op voldoende afstand
hiervan.
!
WAARSCHUWING
Acculading moet in een goed geventileerde ruimte
gebeuren. Accu’s ontwikkelen namelijk explosieve
gassen. Om een ontploffing te voorkomen moeten open
vlammen van de accu worden weggehouden.
Ter voorkoming van lichamelijk letsel dient veilige
afstand van de accu te worden genomen wanneer het
laadapparaat wordt ingeschakeld. Een beschadigde
accu kan exploderen.
!