Installatiehandleiding
19
Nederla
nds
4
Bekabeling
Kables:
Afgeschermde kabel met 2/3 geleiders
Geschikte diameter (minimum 0.5mm², maximum 2.5 mm²)
Conform met de plaatselijke normen
Alle potentiaalvrije contacten van de relais mogen alleen worden aangesloten wanneer de circuits met SELV-
spanning operationeel zijn.
Raadpleeg de
Afbeelding 1 - RELAY, pagina 22
.
De OUT-uitgang die in het schema is aangeduid, wordt als voedingsbron gebruikt en is als altijd actief
geprogrammeerd.
De aangeduide aansluiting voert geen supervisie van de kabel uit en signaleert eventuele defecten op de
aansluiting niet.
EN54:
Raadpleeg de
Afbeelding 2 - RELAY - inv, pagina 22
.
Wanneer men een RELAIS-uitgang als uitgang voor signalering van een defectconditie wil
configureren, moet men aansluiten zoals in het schema hiernaast.
In naleving van de normen moet de uitgang als "omgekeerd" worden ingesteld, zodat
wordt omgeschakeld naar de defectconditie met het systeem volledig zonder voeding
gesteld.
Bijgevolg zijn de klemmen C en NC gesloten in rustcondities (geen defecten in het
systeem), terwijl de klemmen C en NO open zijn.
5
Bekabeling voor relaisuitgangen type J en E (EN54)
Kables:
Afgeschermde kabel met 2 polen
Geschikte diameter (minimum 0.5mm², maximum 2.5 mm²)
Conform met de plaatselijke normen
EN54:
Raadpleeg de
Afbeelding 3 - RELAY - J, pagina 22
.
Om een uitgang van het type J tot stand te brengen (uitgang voor activering van de
inrichting voor signalering op afstand van de defectconditie, zoals voorzien door de norm
EN54-2,
[A]
) moet men een inrichting gebruiken voor communicatie op afstand, conform
met de norm EN54-21
[B]
en voorzien van een ingang voor activering normaal open onder
supervisie
[C]
, een uitgang normaal gesloten voor signalering van een defect
[D]
en een
uitgang normaal open voor bevestiging dat de communicatie goed is verlopen
[E]
.
De aansluiting vermeld in de afbeelding moet tot stand worden gebracht met behulp van
een relaisuitgang (van de IFM24160-module, van de IFM4R-module of van een
relaismodule)
[A]
geconfigureerd als “communicatie-uitgang defectconditie” en een ingang
van een I/O-module
[F]
geconfigureerd als “communicatie-ingang defectconditie”.
EN54:
Raadpleeg de
Afbeelding 4 - RELAY - E, pagina 23
.
Om een uitgang van het type E tot stand te brengen (uitgang voor activering van de
inrichting voor signalering op afstand van de alarmconditie, zoals voorzien door de norm
EN54-2,
[A]
) moet men een inrichting gebruiken voor communicatie op afstand, conform
met de norm EN54-21
[B]
en voorzien van een ingang voor activering normaal open onder
supervisie
[C]
, een uitgang normaal gesloten voor signalering van een defect
[D]
en een
uitgang normaal open voor bevestiging dat de communicatie goed is verlopen
[E]
.
De aansluiting vermeld in de afbeelding moet tot stand worden gebracht met behulp van
een relaisuitgang (van de IFM24160-module, van de IFM4R-module of van een
relaismodule)
[A]
geconfigureerd als “communicatie-uitgang alarmconditie” en een ingang
van een I/O-module
[F]
geconfigureerd als “communicatie-ingang alarmconditie”.
Содержание IFM4R
Страница 2: ...2...
Страница 21: ...21...
Страница 23: ...23 4 RELAY E 2 1 RELAY 3 C NC NO 2 1 IN 3K9Ohm A B C E D F 470Ohm...