23
NL
Tijdens het vervoer:
– de messen ontkoppelen;
– het maaidek in de hoogste stand (stand 7) zetten;
– zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en
«SNEL».
Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen (
4.31).
Trap het pedaal van de aandrijving (
4.32) in de «F» richting totdat
de gewenste snelheid bereikt is door een lichte druk op het pedaal uit te
voeren en de gashendel te bedienen.
De inrichting voor het behoud van de snelheid
(Cruise Control) (
4.12 – indien voorzien) staat toe aan de gewen-
ste snelheid te werken, zonder de pedaal in te drukken (
4.32).
Het inschakelen van de koppeling dient
uitgevoerd te worden zoals reeds eerder beschreven is
(
4.32) om te voorkomen dat de machine door een te
bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het
stuur verliest, vooral op hellingen.
5.4.3 Remmen
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te vermin-
deren en trap daarna op het rempedaal (
4.31) om nog meer snel-
heid af te nemen totdat de machine stilstaat.
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds worden
verkregen door het koppelingspedaal los te laten.
OPMERKING
LET OP!
5.4.4 Achteruitversnelling
Het inschakelen van de achteruitversnelling
DIENT altijd bij stilstand te gebeuren.
Stop de machine en schakel de achteruitversnelling in door op het kop-
pelingspedaal in de richting «R» te duwen (
4.32).
5.4.5 Het gras maaien
Regel de positie van de antiscalp wielen die als functie hebben de anti-
scalp wielen is het risico op scheuren in het gazon te vermijden, die ver-
oorzaakt zouden kunnen worden doordat de rand van het maaidek op
onregelmatige grond sleept.
Door de drie mogelijke montageposities van de voorste wielen wordt
er een veiligheidsafstand «A» gehouden tussen de rand van het
maaidek en de grond.
BELANGRIJK
Model 102
1
A