2
3
8
4
5
6
7
A
B
9
A
B
C
36
AccuOne
|
EnergyOne
paraat gebruiken.
Controleer het apparaat vóór elke inge-
bruikneming op beschadigingen. Eventuele
schade moet vóór verder gebruik worden
hersteld.
Als de aandrijving van de pomp is geschei-
den mag deze niet worden ingeschakeld
(kans op letsel aan de vingers).
Het apparaat mag alleen worden ingescha-
keld om de vloeistof te verpompen. Met
name mag de pomp niet in werking zijn
wanneer de pompbuis uit het reservoir
wordt verwijderd.
Bij het uitnemen van de pompbuis uit de
vloeistof moet men er op letten dat een ge-
schikt opvangmiddel voor de restvloeistof
aanwezig is.
Wanneer de uitloopslang is aangesloten,
kan ook bij niet werkende pomp vloeistof
nalopen. Om dat te vermijden moet het tap-
pistool worden gesloten en moet het uitein-
de van de slang boven het vulreservoir wor-
den geplaatst.
Uitloopboog en uitloopslang moeten bij
werkende pomp altijd in de opening van het
opvangreservoir zijn gericht.
Het apparaat mag niet worden omgebouwd
of veranderd. Er mogen alleen originele ver-
vangende onderdelen van de fabrikant wor-
den gebruikt.
1.3 Gevaarlijke stoffen
Als bij werking, bij onderhoud of bij reiniging
van het apparaat gevaarlijke stoffen worden
gebruikt dan moet men de actuele veiligheids-
informatiebladen in acht nemen.
Apparaten die vervuild zijn met gevaarlijke
stoffen, mogen ter reparatie niet worden te-
ruggestuurd naar de fabrikant van het apparaat.
2. Ingebruikneming/bediening
Kans op letsel bij gevaarlijke stof-
fen! Schakel het apparaat altijd pas in
wanneer het volgens de montagehandlei-
ding correct in het vat of reservoir ge-
monteerd is en wanneer alle veiligheids-
maatregelen zijn getroffen.
Pomp moet tijdens de montage uitgeschakeld
zijn. Ga als volgt te werk:
1. Sluit de uitloopboog (afb. 1/E) of de uitloop-
slang (afb. 1/F) aan op de schroefdraad van
de uitloop. Let erop dat de afdichting erin is
gelegd en draai de wartelmoer handvast aan.
2. Schuif de adapterreductie (afb. 4/A) en een
geschikte c.q. noodzakelijke draadadapter
(afb. 4/B) of tap (afb. 5) over de pompbuis van
de pomp. Plaats de pomp in de container (afb.
6) en schroef de draadadapters vast (afb. 7).
3. Vaten en jerrycans moeten stevig staan.
4. De aandrijving krijgt stroom via de accu
(afb. 1/A) of via de voeding (afb. 1/B). Voor
de voeding en het laadapparaat moeten de
nationaal gebruikelijke insteekadapters wor-
den gebruikt. Steek de aandrijving met gela-
den accu of voeding (afb. 8) op de pomp.
5. Plaats een geschikte, stabiele container on-
der de uitloopboog of de slang.
6. Schakel het apparaat met de Aan/Uit toets
in het midden (afb. 9/B) in de standby
toestand.
7. Door op de
toets te drukken (afb. 9/A)
wordt het toerental van de motor verhoogd.
Druk net zolang op de toets tot de gewenste
volumestroom is bereikt. Met de
toets
(afb. 9/C) wordt de volumestroom verlaagd.
8. Door opnieuw op de middelste Aan/Uit toets
te drukken schakelt u de aandrijving uit.