87
F 2 (BASE
):
handmatig verlagen van de tijdbasis
F 3 (BASE
):
verschuiven van het weergegeven signaal naar links
F 4 (BASE
):
verschuiven van het weergegeven signaal naar rechts
Trigger: Door te drukken op de TRIG-toets activeert u de modus voor de instelling
van de triggerfunctie. De trigger maakt de signaalweergave op een gewenst punt
mogelijk. De ingestelde triggerdrempel wordt aan de rechterzijde van het display met
een kleine streep aangegeven. De functietoetsen F1 – F4 hebben in deze modus de
volgende functie:
F 1 (TRIG
):
verhogen van de triggerdrempel
F 2 (TRIG
):
verlagen van de triggerdrempel
F 3 (AUTO): omschakelen tussen de triggersoorten AUTO (automatische trigge-
ring), NORM (triggering volgens de ingestelde waarden) of SHOT
(single-shot triggering).
F 4 SLOP):
omschakelen van de triggering bij stijgende (
) of dalende flank
(
).
DMM-modus
Zorg dat de max. toelaatbare ingangswaarden in de
overspanningscategorie II en III in geen geval worden overschre-
den. Raak schakelingen en schakeldelen niet aan als daarop een
hogere spanning dan 25 V ACrms of 35 V DC kan staan! Levensge-
vaarlijk! Controleer voor aanvang van de meting de aangesloten
meetdraden op beschadigingen, zoals sneden, scheuren of afknel-
lingen. Defecte meetdraden direct verwijderen en vervangen door
nieuwe draden; defecte meetdraden mogen niet meer gebruikt
worden! Levensgevaarlijk!
Schakel nu de DMM in met de draaischakelaar (3) en kies de eerste meetfunctie
(V ).
Selecteer met de MODE-toets de DMM-modus.
Op het display worden meetwaarde, meeteenheid, meetbereik
en toewijzing van de functietoetsen weergegeven.
AC
REL
RANGE
RANGE
AC VOLTAGE
RUN
229.0
V
AUTO
400 V
Summary of Contents for 12 23 88
Page 104: ...101...