![PALLADIOM QS Room Thermostat Configuration Instructions Download Page 16](http://html1.mh-extra.com/html/palladiom/qs-room-thermostat/qs-room-thermostat_configuration-instructions_748088016.webp)
Lutron Electronics Co., Inc.
7200 Suter Road, Coopersburg, PA 18036-1299 U.S.A.
)
Lutron, Lutron, myRoom, en Palladiom zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Lutron Electronics Co., Inc. in de
Verenigde Staten en/of andere landen.
© 2016–2019 Lutron Electronics Co., Inc.
Probleemoplossen
Als de thermostaat een ‘E’ en een cijfer weergeeft, dan is er een probleem met de functionaliteit of configuratie. Raadpleeg de onderstaande tabel voor een mogelijk oplossing.
Tabel met geavanceerde configuratieparameters
*
Raadpleeg voor floating point-regeling application note 630 (artikelnr. 048630) op www.lutron.com. De ingestelde basisconfiguratie voor het kleptype vervalt wanneer floating point wordt geselecteerd.
†
Ontvochtiging wordt in toekomstige versies ondersteund.
‡
Alleen beschikbaar in myRoom Prime-systemen met thermostaat, versie 4.12 of hoger. Neem contact op met de klantenservice van Lutron voordat u deze functie gebruikt.
C. Geavanceerde configuratieparameters (optioneel)
Lees de onderstaande tabel met geavanceerde configuratieparameters door. Als er waarden zijn die gewijzigd moeten worden, gaat u naar
de geavanceerde configuratiemodus door de onderstaande stappen te volgen.
1.
De geavanceerde configuratiemodus activeren:
1a.
Als de thermostaat meer dan 15 minuten ingeschakeld is geweest, schakelt u de stroom naar de thermostaat uit en weer aan. Uw eerder
opgeslagen instellingen worden tijdens het aan- en uitschakelen bewaard.
1b.
Houd de knoppen °C | °F en gedurende 3 seconden ingedrukt. Wanneer het display begint te knipperen, laat u beide knoppen los en
houdt u vervolgens alleen knop gedurende 3 seconden ingedrukt.
1c.
De thermostaat gaat nu naar het parametermenu van de geavanceerde configuratiemodus (
1 2 3
) en het display geeft ‘P’, ‘Set’ en twee
zwarte rondjes weer.
2.
Selecteer een parameter die u wilt wijzigen:
2a.
Ga met
}
of
{
naar het ID-nummer van de parameter.
2b.
Tik op de knop
u
om de parameter te selecteren.
2c.
De thermostaat gaat nu naar het selectiemenu voor de parameterwaarde (
1 2 3
) en het display geeft drie zwarte rondjes weer.
3.
Een parameterwaarde instellen of weergeven:
3a.
In het selectiemenu voor de parameterwaarde (
1 2 3
), tikt u op
}
of
{
om naar de gewenste parameterwaarde te gaan.
3b.
Wanneer de juiste waarde wordt weergegeven, tikt u op de knop
u
om de waarde in te stellen. Het display geeft
Set
weer en keert terug
naar het parametermenu
1 2 3
.
3c.
Als u geen nieuwe waarde wilt instellen, tikt u op de knop om terug te keren naar het parametermenu.
3d.
Volg de bovenstaande stappen voor alle parameters die voor uw systeem vereist zijn.
3e.
Wanneer u klaar bent, houdt u de knop
u
3 seconden ingedrukt. Het display knippert en keert terug naar de normale bedrijfsmodus.
Tik
om de
parameterwaarde
weer te geven.
Houd 3 seconden
ingedrukt
om op te
slaan en de
configuratiemodus
af te sluiten
Figuur 1: Parametermenu
Verhogen
Verlagen
Houd °C | °F en
3 seconden ingedrukt en
daarna 3 seconden om de modus te activeren.
Advanced Configuration Mode
Parameter Menu
Set
T p
to view
parameter value
Hold 3 seconds
to save and exit
C F
LUTRON
Hold °C | °F and for 3 seconds, then for 2 seconds to enter mode.
1 2 3
Terug naar het parametermenu
zonder in te stellen
Tik
om in te
stellen en terug te
keren naar het
parametermenu.
Houd 3 seconden
ingedrukt
om op te
slaan en de
configuratiemodus
af te sluiten
Figuur 2: Parameterwaarde selecteren
Verhogen
Verlagen
Advanced Configuration Mode
Parameter Value Selection
Tap
to set and
return to
Parameter Menu,
Hold 3 seconds
to
save and exit
mode
Increment
C F
Decrement
Return to
Parameter Menu
without setting
LUTRON
1 2 3
Probleem
Mogelijk oorzaak
Oplossing
Het display is leeg
De thermostaat krijgt geen stroom.
Controleer of de gemeenschappelijke draad (zwart) en V+ (rood) zijn aangesloten op een 24–36 V
-
voeding.
Het display geeft E0 weer
De temperatuursensor van de thermostaat werkt niet goed.
Neem contact op met de klantenservice.
Het display geeft E1 weer
Probleem met de bedrading tussen de thermostaat en de FCU-regelaar of de regelaar krijgt
geen stroom.
Zorg ervoor dat de communicatielink van de FCU-regelaar op de juiste wijze bedraad is en geïsoleerd is van alle
andere aansluitingen en dat de regelaar stroom krijgt. Controleer bij gebruik van een regelaar van derden of deze
op de juiste wijze op de HVAC-unit is aangesloten.
De verkeerde HVAC-regelaar of het verkeerde modbus-adres was geselecteerd.
Schakel de HVAC-regelaarselectiemodus in en selecteer de juiste HVAC-regelaar en het juiste modbus-adres.
Het display geeft E2 weer
Externe temperatuursensor werkt niet goed of is verkeerd geconfigureerd.
Controleer de bedrading tussen de sensor en de FCU-regelaar en bevestig de configuratie.
Het display geeft E3 weer
Omschakelsensor werkt niet goed of is verkeerd geconfigureerd (alleen voor
tweepijpssystemen).
Controleer de bedrading tussen de sensor en de FCU-regelaar en bevestig de configuratie.
Het display geeft E4 weer
Probleem met de bedrading van de QS-link of de processor heeft geen temperatuur
doorgegeven.
Neem contact op met de klantenservice.
Het display geeft E5 weer
FCU-regelaar of thermostaatmodel is onjuist.
Zorg ervoor dat een myRoom thermostaat is aangesloten op een myRoom FCU-regelaar.
Systeem verwarmt / koelt niet zoals verwacht
De FCU-regelaar of HVAC-apparatuur krijgen mogelijk geen stroom.
Zorg ervoor dat de FCU-regelaar en de HVAC-apparatuur stroom krijgen en op de juiste wijze bedraad zijn.
Raadpleeg een professionele HVAC-specialist als het probleem zich blijft voordoen.
Categorie
ID
Naam
Beschrijving
Waarde
Standaard
Toename
Bereik
Primaire
configuratie
01 Functietype
0 = Gebruik met thermostaat; 1 = Gebruik zonder thermostaat.*; 2 = Niet geconfigureerd
0 = Gebruik met
thermostaat
—
0–2
02 Type temperatuursensor
0 = Externe afvoerluchtsensor; 1 = Thermostaatsensor. Stel in op 0 als functietype = 1
(gebruik zonder thermostaat). Moet op 1 worden ingesteld als functietype = 0 (met
thermostaat).
1 = Thermostaatsen-
sor
—
0–1
03 Dode zone
Inactief gebied boven en onder de ingestelde waarde.
1 °F (0,55 °C)
0,1 °F (0,055
°C)
0,1 °F–10,0 °F
(0,055 °C–5,5 °C)
04 Omschakeldifferentieel
Omschakeltemperatuur = ingestelde omschakelve dode zone. Gebruikt voor
omschakelen van verwarmen naar koelen.
3 °F (1,70 °C)
0,1 °F (0,055
°C)
0,1 °F–10,0 °F
(0,055 °C–5,5 °C)
Vertilatorregeling
05 Differentieel ventilator hoog
Temperatuurverschil in graden voor automatische ventilatormodus om van matige naar hoge
ventilatorsnelheid te schakelen.
1,5 °F (0,80 °C)
0,1 °F (0,055
°C)
0,1 °F–10,0 °F
(0,055 °C–5,5 °C)
06 Minimale aan-tijd ventilator
Minimale tijdsduur dat de ventilator aan staat voor automatische modus (minuten).
2 minuten
1 minuut
0–99 minuten
07 Overlooptijd koelventilator
Aantal minuten dat de ventilator draait nadat het koelen is gestopt in auto-modus.
0 minuten
0,1 minuten
0–99,9 minuten
08 Overlooptijd verwarmingsventilator
Aantal minuten dat de ventilator draait nadat de verwarming is gestopt in auto-modus.
0,1 minuten
0,1 minuten
0–99,9 minuten
09 Opstarten ventilator
0 = UIT; 1 = Zet de ventilator bij het aanzetten gedurende 1 seconde op hoge snelheid.
0 = UIT
—
0–1
10 Ventilatorcirculatiemodus
Geeft aan wanneer de ventilatorcirculatie actief is.0 = Uitgeschakeld; 1 = Ingeschakeld,
ventilator draait periodiek om lucht te circuleren; 2 = Gebruik met luchtafvoersensor, ventilator
circuleert alleen lucht bij gebruik van een luchtafvoersensor.
2
—
0–2
13 Uit-tijd ventilatorcirculatie
Maximale tijd dat de ventilator uit blijft. Als ingesteld op 0 en circulatie is ingeschakeld, draait
de ventilator continu.
15 minuten
1 minuut
0–99 minuten
14 Aan-tijd ventilatorcirculatie
Ventilator draait gedurende de aan-tijd als de ventilator de uit-tijd uitgeschakeld is geweest.
5 minuten
1 minuut
1–99 minuten
15 Ventilatorcirculatiesnelheid
De snelheid waarop de ventilator gedurende de aan-tijd draait. 1 = Laag; 2 = Matig; 3 = Hoog
1 = Laag
—
1–3
Gebruik zonder de
thermostaatconfi-
guratie
16 Ingestelde temperatuur bij gebruik zonder de
thermostaat
Ingestelde standalone temperatuur (°F)
72 °F (22 °C)
1 °F (0,55 °C)
50 °F–90 °F
(10 °C–32 °C)
17 Dode zone bij gebruik zonder de thermostaat
Dode zone standalone (°F)
2 °F (1,1 °C)
0,1 °F (0,055
°C)
0,1 °F–10.0 °F
(0,055 °C–5,5 °C)
18 Temperatuur bedrijfsmodus bij gebruik zonder de
thermostaat
0 = UIT; 1 = Alleen verwarmen; 2 = Alleen koelen; 3 = Automatisch
3 = Automatisch
—
0–3
19 Ventilatormodus bij gebruik zonder de thermo-
staat
0 = UIT; 1 = Laag; 2 = Matig; 3 = Hoog; 4 = Automatisch
4 = Automatisch
—
0–4
20 Offset afvoerluchtsensor
Waarde van de temperatuuroffset van de temperatuursensor voor afvoerlucht. Hiermee kunt
u de temperatuur compenseren afhankelijk van de locatie van de sensor.
0 °F (0 °C)
0,1 °F (0,055
°C)
–5,0 °F–5,0 °F
(–2,7 °C–2,7 °C)
Alarmconfiguratie
25 Vorstbescherming (°F)
Vorstbeschermingstemperatuur voor noodverwarming
45 °F (7,2 °C)
1 °F (0,55 °C)
32 °F–50 °F
(0 °C–10 °C)
26 Wachttijd ingestelde alarmwaarde
Kan de drempelwaarde voor ingestelde alarm niet bereiken
0,5 uur
0,5 uur
0,5–99,5 uur
27 Instelling alarmeringsmaatregel
0 = Alarm en blijven proberen; 1 = Alarm en ga naar beveiliging tegen uitval
0 = Blijven proberen
—
0–1
28 Wachttijd voor luchtvochtigheidsalarm
De tijdsduur van continue luchtontvochtiging voordat een alarm wordt geactiveerd dat de
ingestelde waarde voor luchtvochtigheid niet is bereikt.
8 uur
0,5 uur
0,5–99,5 uur
Ontvochtigingscon-
figuratie
33 Ontvochtiging inschakelen
†
0 = Uitgeschakeld; 1 = Ingeschakeld
0 = Uitgeschakeld
—
0–1
34 Ontvochtigingsmodus
1 = Alleen overkoelen; 2 = Overkoelen met verwarming (voor vierpijps). Ontvochtiging moet
ingeschakeld zijn om deze modus te activeren.
1 = Alleen overkoelen
—
1–2
35 Dode zone luchtvochtigheid
Inactieve gebied rond de ingestelde luchtvochtigheid.
10% RV
1% RV
5–20%
36 Offsetwaarde overkoeltemperatuur
Aantal graden onder de dode zone waarbij koeling voor ontvochtiging wordt voortgezet als de
ingestelde luchtvochtigheid nog niet is bereikt.
2 °F (1,1 °C)
0,1 °F (0,055
°C)
0,1 °F–5,0 °F
(0,055 °C–2,7 °C)
37 Ingestelde waarde voor ontvochtiging
Ingestelde relatieve luchtvochtigheid (RV) door uitsluitend ontvochtiging.
50% RV
1% RV
0–100%
Tweepijpsconfigu-
ratie (geldt alleen
voor tweepijpssys-
temen)
40 Omschakeling naar verwarmen voor pijptempera-
tuur
De pijptemperatuur die de verwarmingsmodus bepaalt bij gebruik van een tweepijpssysteem
met een omschakelsensor op de pijp.
82 °F (27,8 °C)
1 °F (0,55 °C)
75 °F–99 °F
(23,8 °C–37,2 °C)
41 Omschakeling naar koelen voor pijptemperatuur
De pijptemperatuur die de koelmodus bepaalt bij gebruik van een tweepijpssysteem met een
omschakelsensor op de pijp.
60 °F (15,5 °C)
1 °F (0,55 °C)
32 °F–70 °F
(0 °C–21,1 °C)
42 Reinigingsfunctie inschakelen
Draait tijdens inactiviteit de klep van tijd tot tijd open om de pijptemperatuur te herstellen; 0 =
Uitgeschakeld; 1 = Ingeschakeld
1 = Ingeschakeld
—
0–1
43 Aan-tijd reinigingsklep
Aantal minuten dat de klep tijdens een reiniging open moet blijven; 0 = Uitgeschakeld
2 minuten
1 minuut
0–60 minuten
44 Uit-tijd reinigingsklep
Aantal uren dat de klep tussen reinigingen dicht moet blijven; 0 = Uitgeschakeld
2 uur
0,5 uur
0,5–99,5 hours
0–10 V
-
Configuratie (alleen
beschikbaar in
SMC55x)
50 Proportioneel ventilatorminimum
Het laagste outputpercentage dat moet worden toegepast voor ventilatorsnelheid. Dit bepaalt
het laagste punt waarbij de ventilator nog aan is. Als de ventilatoroutput op een gegeven
moment 0% (uit) is, sluiten de kleppen ook bij 0%.
10%
1%
0–100%
51 Proportionele lage ventilatorsnelheid
Het outputpercentage dat moet worden toegepast wanneer de handmatige ventilatorsnelheid
is ingesteld op ‘Laag’.
20%
1%
0–100%
52 Proportionele matige ventilatorsnelheid
Het outputpercentage dat moet worden toegepast wanneer de handmatige ventilatorsnelheid
is ingesteld op ‘Matig’.
60%
1%
0–100%
53 Proportionele hoge ventilatorsnelheid
Het outputpercentage dat moet worden toegepast wanneer de handmatige ventilatorsnelheid
is ingesteld op ‘Hoog’. Dit is tevens de maximale ventilatorsnelheid in automatische modus.
100%
1%
0–100%
54 Minimumpercentage klep open
Het laagste outputpercentage dat moet worden toegepast om de klep te openen. Dit bepaalt
het laagste punt van de lineaire curve waarbij de klep opent.
10%
1%
0–100%
55 Differentiaal klep volledig open
De offsettemperatuur vanaf de dode zone waarbij de klep volledig open is (100% open).
1 °F (0,55 °C)
0,1 °F (0.055
°C)
0,1 °F–10,0 °F
(0,055 °C–5,5 °C)
Driewegkleprege-
ling met floating
point**
60 Floating point inschakelen
0 = Uitgeschakeld, 1 = Ingeschakeld (basisconfiguratie voor de klep vervalt).
0 = Uitgeschakeld
—
0–1
61 Looptijd aandrijver
Looptijd van de aandrijver voor floating point-regeling.
150 seconden
1 seconde
1–999 seconden
Ondersteuning
voor contactsluitin-
gangen (CCI)‡
64 CCI-type
0 = Uitgeschakeld; 1 = Normaal open; 2 = Normaal gesloten
0 = Uitgeschakeld
—
0–2
65 Vertraging CCI open
Aantal seconden dat de raamcontactsensor open moet zijn voordat de HVAC wordt
uitgeschakeld.
10 seconden
1 seconde
1–999 seconden
66 Vertraging CCI gesloten
Aantal seconden dat de raamcontactsensor gesloten moet zijn voordat de HVAC wordt
ingeschakeld.
1 seconde
1 seconde
1–999 seconden
67 Open CCI ventilatormodus
Instelling ventilatormodus als de CCI open is. 0 = Uit; 1 = Laag; 2 = Midden; 3 = Hoog;
4 = Auto; 5 = Geen effect
0 = Uit
—
0–5
Lutron Electronics Co., Inc.
7200 Suter Road, Coopersburg, PA 18036-1299 V.S.