25
/
2
1
0
3
4
90°
2
1
0
/
0
/
/
0
3
0
1
2
1
A
5. Koelleidingwerk
Fig. 5-2
Fig. 5-1
Fig. 5-3
5.1. Koelpijpen (Fig. 5-1)
►
Controleer dat het verschil in hoogte tussen het binnen- en het buitenap-
paraat, de lengte van de koelpijpen en het aantal bochten in de leidingen
binnen de limieten zoals in onderstaande tabel aangegeven vallen.
Modellen
(A) Pijplengte
(1 richting)
(B) Hoogteverschil
(C) Aantal bochten
bends (1 richting)
SUZ-KA25/KA35
max. 20 m
max. 12 m
max. 10
SUZ-KA50/KA60/KA71
max. 30 m
max. 30 m
max. 10
• De begrenzingen voor het hoogteverschil zijn voor alle opstellingen van binnen-
en buitenapparaten bindend, onafhankelijk van het feit welk apparaat hoger
opgesteld wordt.
• Toevoegen koelvloeistof ... Indien de leidinglengte meer dan 7 m is, is extra
koelvloeistof (R410A) vereist.
(Het buitenapparaat is voorzien van koelvloeistof voor een leiding van maximaal
7 m.)
Leidinglengte
Maximaal 7 m
Geen extra koelvloeistof vereist.
Meer dan 7 m
Extra koelvloeistof vereist.
(Zie de tabel hieronder.)
Toe te
voegen
koelvloeistof
SUZ-KA25/KA35 type 30 g × (lengte koellelding (m) -7)
SUZ-KA50/KA60 type 20 g × (lengte koellelding (m) -7)
SUZ-KA71 type
55 g × (lengte koellelding (m) -7)
(1) Onderstaande tabel geeft de speci
fi
caties voor leidingen die in de handel ver-
krijgbaar zijn.
Model
Leiding
Buitenste diameter Minimale
muurdikte
Dikte van
isolatie
Isolatiemateriaal
mm
inch
SUZ-KA25
Voor vloeistof
6,35
1/4
0,8 mm
8 mm
Hittebestendig
schuimplastic
0,045
speci
fi
eke
dichtheid
Voor gas
9,52
3/8
0,8 mm
8 mm
SUZ-KA35
Voor vloeistof
6,35
1/4
0,8 mm
8 mm
Voor gas
9,52
3/8
0,8 mm
8 mm
SUZ-KA50
Voor vloeistof
6,35
1/4
0,8 mm
8 mm
Voor gas
12,7
1/2
0,8 mm
8 mm
SUZ-KA60
Voor vloeistof
6,35
1/4
0,8 mm
8 mm
Voor gas
15,88
5/8
0,8 mm
8 mm
SUZ-KA71
Voor vloeistof
9,52
3/8
0,8 mm
8 mm
Voor gas
15,88
5/8
1,0 mm
8 mm
(2) Controleer of de 2 koelleidingen goed geïsoleerd zijn zodat condensvorming
wordt voorkomen.
(3) De buigzaamheidsradius van de koelleiding moet 100 mm of meer zijn.
Voorzichtig:
Gebruik isolatie van de juiste dikte. Te dikke isolatie veroorzaakt plaatsgebrek
achter de binnenunit en te dunne isolatie kan leiden tot condensvorming.
5.2. Optrompen
• De belangrijkste oorzaak van gaslekken is een fout bij het optrompen.
Voer het optrompen op de volgende manier correct uit.
5.2.1. Leidingen snijden (Fig. 5-3)
• Snijd de koperen leiding recht af met een pijpsnijder.
5.2.2. Bramen verwijderen (Fig. 5-4)
• Verwijder zorgvuldig alle bramen uit de doorsnede van de buis/leiding.
• Houd het uiteinde van de buis/leiding naar beneden om te voorkomen dat koper-
vijlsel in de leiding vallen.
5.2.3. Moeren bevestigen (Fig. 5-5)
• Verwijder de optrompmoeren die aan de binnen- en buitenunit zijn bevestigd en
bevestig deze aan de buis/leiding nadat de bramen zijn verwijderd.
(Het is niet mogelijk deze na het optrompen te bevestigen.)
5.2.4. Optrompen (Fig. 5-6)
• Gebruik optrompgereedschap voor het optrompen (zie rechts).
Leidingdia-
meter
(mm)
Afmetingen
A (mm)
B
+0
(mm)
-0,4
Bij het gebruik van het gereedschap voor R410A
Type koppeling
6,35
0 - 0,5
9,1
9,52
0 - 0,5
13,2
12,7
0 - 0,5
16,6
15,88
0 - 0,5
19,7
Houd de koperen leiding stevig vast in de matrijs met de maat uit bovenstaande
tabel.
(C)
(B)
(A)
Fig. 5-4
Fig. 5-5
Fig. 5-6
A
Binnenapparaat
B
Buitenapparaat
a
Koperen leidingen
b
Goed
c
Niet goed
d
Scheef
e
Ongelijk
f
Bramen
a
Braam
b
Koperen buis/
leiding
c
Opruimer
d
Pijpsnijder
a
Optrompmoer
b
Koperen leiding
a
Trompgereedschap
b
Matrijs
c
Koperen leiding
d
Optrompmoer
e
Span
A
Binnenapparaat
B
Buitenapparaat
ø6.35
ø9.52
ø9.52
ø12.7
ø15.88