17
AC-Tracer
1
2
3
b
a
Gevoeligheid verhogen
en uitschakelen
Inschakelen en gevoe-
ligheid verminderen
Sluit de zender aan op de te meten leiding. Schakel
vervolgens de ontvanger in en begin met de lokalisatie,
zie afb. a, b. Het meetobject hoort bij dezelfde
stroomkring als het signaal van de ontvanger klinkt.
De ontvanger lokaliseert leidingen tot een diepte van
maximaal ca. 5 cm. Verschillende inbouwvoorwaarden
en metalen isolaties kunnen een sterke invloed hebben
op de max. meetdiepte.
Tip 1: stel de ontvanger in op de hoogste gevoeligheid
en houd de sensorkop zo dicht mogelijk tegen de
kabelaansluiting.
Meting onder spanning! Neem de veiligheidsinstructies strikt in acht.
!
In samenhangende stroomkringen naar leidingen, contactdozen
enz. zoeken.
Het toestel heeft geen batterijen nodig en wordt via het stroomnet gevoed. De metingen
kunnen daarom alleen worden uitgevoerd aan spanningvoerende leidingen. Sluit vóór het
gebruik de gewenste kabel (4, 5, 6) aan. Let daarbij op de juiste polariteit. Het toestel is in
bedrijf als het controlelampje (1) brandt.
Zender TX: inrichten
De meting wordt uitgevoerd met een zender en een ontvanger. De zender stuurt signalen
in de leiding die moet worden gecontroleerd. Het signaal is een gemoduleerde stroom die
een elektromagnetisch veld genereert rondom de geleider. De ontvanger herkent dit veld
en kan daardoor de leidingen, contactdozen enz. met het ingevoerde signaal vinden en
lokaliseren.
Werkingsprincipe
NL