38
Werken met de camera
Flits
De camera beschikt over vier verschillende flitsfuncties:
1. Automatische flits: met deze functie worden bij ongunstige
lichtverhoudingen alle opnamen automatisch met flits
gemaakt.
2. Flits aan: met deze functie worden algemeen alle opnamen
met flits gemaakt. Het wordt aanbevolen om met deze func-
tie te werken wanneer weinig licht voorhanden is of het
opnameobject van achteren wordt belicht.
3. Flits uit: in deze instelling blijft de flits achterwege.
4. Rode-ogen-effect: met deze functie wordt het rode-ogen-
effect bij de opname gereduceerd.
Zelfontspanner
Met deze functie wordt de opname na het bedienen van de
ontspanner ongeveer rond 10 seconden vertraagd. In deze
tijd kunt u uw plaats in het beeld innemen.
1. Met de modus-knop de zelfontspanner selecteren.
2. De camera op een statief of een andere vaste ondergrond
zetten, zodat de opname niet beweegt.
3. Beeld samenstellen en een plaats voor zichzelf uitkiezen.
4. Ontspanner bedienen.
5. Het rode lampje knippert ongeveer 10 seconden voordat de
opname wordt gemaakt.
In deze tijd kunt u uw gewenste plaats in het beeld innemen.
TV-modus
1. Camera inschakelen en videokabel aansluiten.
2. Er bestaan drie opties voor het werken met het tele-
visiebeeldscherm. Kiest u de gewenste functie met de knop