nl-9
3.1.3 Bediening
a
Bedien de motor nooit zonder voldoende ventilatie of in een gesloten ruimte. Het koolstofmonoxide in de
uitlaatdampen kan tot gevaarlijke niveaus stijgen.
b
Vervoer nooit passagiers. Houd andere personen of dieren uit de buurt van de maaier.
c
Ontkoppel alle aandrijvingen en schakel de handrem in voordat u de motor start. Start de motor alleen
wanneer de bediener op de stoel zit. Start de motor nooit wanneer zich personen vlakbij de maaier
bevinden.
d
Houd uw benen, armen en lichaam binnen het machinistcompartiment terwijl u de maaier gebruikt. Houd
uw handen en voeten uit de buurt van de maaieenheden.
e
Gebruik de maaier niet op hellingen groter dan de veilige maximumhelling voor de uitrusting.
f
Bescherming tegen omkantelen of verlies van controle:
–
Bedien de maaier op en neer op een helling (verticaal), rijd niet dwars op de helling (horizontaal).
–
Stop of start niet plotseling op hellingen.
–
Verlaag de snelheid wanneer u op hellingen werkt of wanneer u moet draaien. Wees voorzichtig wanneer
u van richting verandert. De toestand van het gras kan de maaierstabiliteit beïnvloeden.
–
Wees voorzichtig wanneer u de maaier bedient in de buurt van laad- en losplaatsen, sloten of dijken.
–
Wees voorzichtig voor gaten in het terrein en andere, niet-zichtbare gevaren.
g
Kijk achter u en controleer of de weg vrij is wanneer u achteruitrijdt. Bedien de maaieenheden niet
wanneer u achteruitrijdt.
h
Wees voorzichtig wanneer u in de buurt komt van hoeken, bomen of andere voorwerpen die uw zicht
kunnen belemmeren.
i
De uitrusting moet beantwoorden aan de huidige regelgeving voor gebruik op openbare wegen.
j
Voordat u op paden of wegen rijdt of de maaier erop gebruikt, schakelt u de PTO-schakelaar uit, brengt u
de maaiers omhoog en rijdt u verder tegen een lagere snelheid. Let op ander verkeer.
k
Stop de messen wanneer de maaier zich op een ander oppervlak dan gras bevindt.
l
Projecteer het gemaaide gras niet in de richting van personen
of laat andere personen niet in de buurt
komen terwijl u de maaier bedient.
m
Bedien de maaier niet met beschadigde beschermingsplaten of zonder dat de veiligheidsvoorzieningen
zijn geplaatst.
n
Verander de instelling van de motorregelaar niet of voer de motor niet op. Breng geen wijzigingen aan de
afstellers aan of knoei er niet mee. Deze zijn voorzien van een afdichting voor de snelheidsregeling van
de motor.
o
Voordat u het machinistcompartiment om een willekeurige reden verlaat, moet u:
–
Alle aandrijvingen ontkoppelen en de aanbouwelementen neerlaten.
–
De handrem koppelen.
–
De motor stoppen en de sleutel verwijderen.
p
Wanneer u tegen een voorwerp rijdt of wanneer de maaier abnormaal begint te trillen, controleert u de
maaier op schade en voert u de nodige reparaties uit.
q
Verlaag de instelling van de gasklep voordat u de motor stopt.
r
Gebruik deze uitrusting niet voor toepassingen waarvoor de maaier niet is ontworpen.
VEILIGHEID 3
Summary of Contents for AR3
Page 43: ...en 43 MAINTENANCE AND LUBRICATION 8...
Page 73: ...en 73 PROBLEM SOLVING 11 NOTES...
Page 74: ...en 74 12 1 HYDRAULIC CIRCUIT 12 SCHEMATICS...
Page 78: ...en 78 12 3 ELECTRICAL CIRCUIT MAIN 12 SCHEMATICS...
Page 125: ...nl 43 ONDERHOUD EN SMERING 8...
Page 155: ...nl 73 FOUTOPSPORING 11 OPMERKINGEN...
Page 156: ...nl 74 12 1 HYDRAULISCH CIRCUIT 12 SCHEMA S...
Page 160: ...nl 78 12 3 ELEKTRISCH HOOFDCIRCUIT 12 SCHEMA S...
Page 166: ...OPMERKINGEN...
Page 167: ......