P/N 1069153 (ML) • REV F • ISS 01MAR19
25 / 40
Opmerking:
Bij het plaatsen van de detector, zorg ervoor dat
het detectieveld van de detector niet wordt afgeschermd.
Ga als volgt te werk om de detector te monteren:
1. Boor gaten in de wand voor de twee schroeven, de
kabeldoorvoer en de sabotagecup (indien noodzakelijk).
Zie afbeeldingen 1 en 3.
Er wordt een sjabloon voor de boorgaten meegeleverd in
de verpakking.
Opmerkingen
•
Hou bij montage minimaal 10 cm vrij boven de
detector om de voorkap goed te monteren.
•
Wij raden het gebruik aan van de sabotagecup op
ongelijkmatige wandoppervlakken.
•
De voorgeschreven optimale montage hoogte is 3
meter, men kan de detector hoger monteren maar dit
geeft een vermindering van het detectie bereik en
men moet dan meer naar de detector toe bewegen in
het lagere detectie niveau, om een activering van het
alarm te krijgen.
2. Verwijder het front door de borgschroef los te draaien.
Duw tegen de zijkanten van het voordeksel aan zodat de
klemmen aan de binnenkant vrijkomen. Het deksel
scharniert aan de bovenkant en kan zo van de behuizing
worden getild. Zie afbeelding 2.
3. Maak met een scherp mesje een gaatje in de rubberen
afdichting om de kabel in de eenheid te voeren (zie
afbeelding 4). Gebruik standaard een acht-aderige alarm
kabel en voer deze door de muur en rechtstreeks in de
kabelingang. Strip de draaduiteinden en sluit deze aan op
het bovenste PCB-aansluitblok (afbeelding 5, item 2).
Let op:
De kabel mag niet tussen de pakking en de
achterkant worden bekneld, dit kan leiden dat er water
binnendringt in de detector. Als kabels opbouw zijn
gebruik de wartel invoer aan onderzijde van de detector.
4. Schroef de detector tegen de wand, waarbij u ervoor zorgt
dat de sabotagepin goed is bevestigd en dat de sabotage-
microschakelaar is gesloten.
Ter ondersteuning van de installatie, worden er twee
reserve sabotagevoetjes meegeleverd. Een is 1 mm korter
en de andere is 1 mm langer dan het oorspronkelijk
gemonteerde sabotage voetje. De sabotagevoet moet
worden aangedrukt en kan worden verwijderd door deze
voorzichtig uit de pin te trekken. Zie afbeelding 1.
5. Na het uitlijnen, aansluiten en programmeren van de
detector doet u het volgende:
a. Bevestig het deksel aan de voet van de detector.
b. Draai de borgschroef losjes aan.
c.
Plaats de bovenkant van het
vergrendelingsgereedschap in de kleine uitsparing
aan weerszijden van het deksel en druk lichtjes totdat
het deksel op zijn plaats klikt, zoals wordt
weergegeven in afbeelding 17.
d. Draai de vergrendelingsschroef aan.
De detector aansluiten
DI601 beschikt over jumpers waarmee u de waarden voor de
interne eindelijnweerstand kunt configureren, indien
eindelijnweerstanden zijn vereist. De waarden zijn: 1; 2.2, 3.3,
4.7, 5.6 en 6.8 kΩ. Afbeelding 5 toont:
1. Jumper voor eindelijnweerstand
2. Aansluitconnector
U kunt de jumpers eventueel ook verwijderen en een
onopvallende weerstand rechtstreeks aansluiten op het alarm
of de sabotage-uitgangen, zoals wordt aangeduid door de
apparatuur door derden.
Tabel 1: Aansluitingen
Aansluiting
Label
Beschrijving
1, 2
ALARM N/C
Alarmrelais, “normally closed”, normaal
gesloten
2, 3
EOL
Eindelijnweerstanden
3, 4
TAMPER N/C
Sabotagerelais, “normally closed”,
normaal gesloten
5, 6
ALARM N/O
Alarmrelais, “normally open”, normaal
geopend
7, 8
+, − 12V
gelijkstroom
12 V
voeding
Multibeam-uitlijning en maskering
De multifunctionele lens die op de DI601-detector is
gemonteerd, produceert zeven beams met een lang bereik en
zeven PIR-gordijnbeams met een gemiddeld tot kort bereik.
Het PIR-circuit detecteert wijzigingen in de warmte en
beweging van het stralenpatroon; er moet rekening worden
gehouden met items zoals bomen, struiken, vijvers,
schoorsteenpijpen en dieren bij de plaatsing van de detector.
Opmerking:
PIR-sensor is gevoeliger voor bewegingen door
de beams heen, en minder gevoelig voor bewegingen
rechtstreeks naar de beams toe of weg van de beams.
De detectormodule is uitgerust met twee gordijnmaskers om
de detectiehoek te verkleinen.
De gordijnmaskers zijn gemonteerd op de draai- en
kantelmodule, zoals in afbeelding 6 wordt getoond. Elk deel
van de detectorlens heeft een dekkingspatroon van ongeveer
10 graden.
Een extra set gordijnmaskers is bijgevoegdvoor het nog verder
verkleinen van het stralenpatroon, bijv. als een minimale
detectiehoek van 10 graden noodzakelijk is.
Wanneer de dekking het gewenste detectiegebied overschrijdt,
past u de module zo nodig aan en maskeert u de verticale of
horizontale stralen om ongewenste detectie te voorkomen.
Breng delen van de zelfklevende, zilverkleurige maskering aan
op de gladde achterzijde van de lens, zoals wordt getoond in
afbeeldingen 9 t/m 12. Til voorzichtig de bovenste en onderste
randen van de draai- en kantelmodule op om de lens los te
maken. Als u de lens wilt terugplaatsen, schuift u eerst één
kant van de lens in de klemmen op de draai- en kantelmodule.
Nadat een kant is vastgezet, doet u hetzelfde aan de andere
kant. Als beide zijden vast zitten, tilt u de bovenste en onderste
randen van de draai- en kantelmodule voorzichtig omhoog,
zodat de lens op zijn plaats klikt.