65
2.1. Keuze van de montageplaats
De melder moet worden aangebracht:
• in ruimtes met mogelijk brandgevaar (woonkamers met open haard, kinderkamers,
zolders of bewoonde souterrains enz.) (fig.
A
),
• bij voorkeur midden in de ruimte, tegen het plafond,
• op enige afstand van ventilatieopeningen, die rook kunnen verspreiden,
• op meer dan 50 cm afstand van belemmeringen (muren, wanden, balken enz.) (fig.
B
),
• aan beide einden van een gang als deze langer is dan 10 m.
Als montage op een horizontaal plafond niet mogelijk is, moet de melder worden
aangebracht:
• op 40 tot 50 cm van het plafond (fig.
B
),
• op enige afstand van eventuele elektrische storingsbronnen (elektriciteitsmeter,
metalen kast, elektronische ballast enz.).
De melder mag niet worden aangebracht:
• in de buurt (op minder dan 50 cm afstand) van een elektronische ballast, een
laagspanningstransformator of spaarlampen,
• in zeer stoffige ruimtes,
• in ruimtes waar de temperatuur tot onder de -10 °C kan dalen of tot boven de
+65 °C kan oplopen, waardoor de melder niet meer naar behoren zal werken,
• op minder dan 1 m afstand van verwarmings-, koelings- of ventilatieopeningen, die
rook kunnen verspreiden,
• op minder dan 6 m afstand van een schoorsteen of houtkachel waarvan de rook een
loos alarm kan veroorzaken,
• in ruimtes waar kook- en waterdamp een loos alarm kunnen veroorzaken, mag
alleen een TG551A worden gemonteerd met uitgeschakelde rookdetetcor.
2. Montage
De melder is in de fabriek al voorzien van een batterij die wordt
ingeschakeld zodra de melder op de montageplaat wordt vastgedraaid Zie
stap 4 in hoofdstuk 2.2. om een losse melder te monteren.