NL
- 99 -
(afbeelding 5b).
5.4.3 Aansluiting van het laadstation aan de
voedingseenheid
1. Voordat u het laadstation (19) verbindt met de
stroomtoevoer moet u controleren of de net-
spanning 100-240 V bij 50/60 Hz bedraagt.
2. Verbind de voedingseenheid (13) recht-
streeks met een contactdoos. Gebruik de
kabel voor geen enkele andere toepassing.
3. Gebruik geen beschadigde voedingseenheid
(13). Wend u bij schade aan kabels of aan de
voedingseenheid (13) voor vervanging me-
teen tot een erkende vakman.
4. Laad de maairobot niet op in een vochtige
omgeving. Laad de maairobot niet op bij tem-
peraturen hoger dan 40 °C of lager dan 5 °C.
5. Houd de maairobot en de voedingseenheid
(13) uit de buurt van water, warmtebronnen
en chemicaliën. Houd de kabel van de voe-
dingseenheid (13) om schade te vermijden
weg van scherpe randen.
6. Verbind de voedingseenheid (13) met het
laadstation (19) (afbeelding 5c).
Om de accu (22) van de maairobot al tijdens de
installatie te laden schakelt u de robot eerst via
de hoofdschakelaar (7) in en plaatst u deze in het
laadstation (19).
5.4.4 Informatie over het laadproces
De maairobot keert in een van de volgende situa-
ties terug naar het laadstation (19):
•
U stuurt de maairobot handmatig terug.
•
De laadtoestand van de accu daalt onder
30%.
•
De dagelijkse werktijd is verstreken.
•
De regensensor heeft gereageerd.
•
De maairobot is oververhit.
Daarbij rijdt de maairobot langs de begrenzings-
draad (18) automatisch tot aan het laadstation
(19).
Wanneer de maairobot terug naar het laadstation
(19) rijdt, dan zoekt hij zelf de begrenzingsdraad
(18). Om te garanderen dat hij in een optimale
hoek aankomt in het laadstation (19), rijdt de
maairobot eerst een korte afstand met de klok
mee langs de begrenzingsdraad (18). Daarna
draait de robot in de juiste richting en volgt de be-
grenzingsdraad (18). Zo wordt gegarandeerd dat
de maairobot altijd in het midden en recht in het
laadstation (19) rijdt.
Tijdens het laden van de accu (22) brandt de
LED-indicatie (21) aan het laadstation (19) rood.
Als de LED-indicatie (21) aan het laadstation (19)
groen brandt, dan geeft dit aan dat de accu (22)
volledig is geladen. Nadat de accu volledig is op-
geladen hervat de maairobot het werk weer, of hij
blijft tot aan het volgende werktijd venster in het
laadstation (19).
Als er zich bij het terugrijden naar het laadstation
(19) een hindernis bevindt op de begrenzings-
draad (18), dan blijft de maairobot na meerdere
pogingen voor de hindernis staan en kan deze
niet terugkeren naar het laadstation (19). Verwi-
jder alle hindernissen op de begrenzingsdraad
(18).
Indien de temperatuur van de accu (22) 45 °C
overschrijdt, dan wordt het laadproces afgebro-
ken om schade aan de accu te vermijden. Nadat
de temperatuur weer is gedaald, wordt het laad-
proces automatisch voortgezet.
Indien de temperatuur van de besturing van de
maairobot 75 °C overschrijdt, keert de maairobot
terug naar het laadstation (19). Nadat de tem-
peratuur weer is gedaald, wordt het werk weer
hervat overeenkomstig de instellingen.
Indien de accu (22) leeg raakt voordat de maai-
robot terugkeert naar het laadstation (19), dan
kan de robot niet meer worden gestart. Breng de
maairobot terug naar het laadstation (19) en laat
de hoofdschakelaar (7) ingeschakeld. De maairo-
bot wordt automatisch opgeladen.
5.5 Begrenzingsdraad
OPGELET! Doorgesneden begrenzingsdra-
den en gevolgschade vallen niet onder de
garantie!
5.5.1 Leggen van de begrenzingsdraad
De begrenzingsdraad kan zowel op de grond als
in de grond worden gelegd. Bij harde of droge
grond kunnen de bevestigingshaken (14) bij het
inslaan breken. Bevochtig het gras vóór het aan-
brengen van de begrenzingsdraad (18) als de
grond erg droog is.
•
Installatie op de grond
Leg de begrenzingsdraad (18) vast op de
grond en bevestig hem met de meegeleverde
bevestigingshaken (14), wanneer u het ga-
zon later niet wilt verticuteren of verluchten.
De positie van de begrenzingsdraad kunt
u in de eerste weken van de inzet van de
maairobot nog aanpassen. Na enige tijd zal
het gras echter over de begrenzingsdraad
zijn gegroeid en deze niet meer te zien zijn.
Installeer de begrenzingsdraad met een
maximale afstand van 1 m tussen de beves-
Anl_FREELEXO_plus_SPK9.indb 99
Anl_FREELEXO_plus_SPK9.indb 99
14.11.2019 12:52:50
14.11.2019 12:52:50