NEDERLANDS
28
13.
WIJZIGINGEN EN VERVANGINGSONDERDELEN
Wijzigingen waarvoor door de fabrikant niet vooraf toestemming is verleend, ontheffen de fabrikant van iedere vorm van
aansprakelijkheid.
Alle bij de reparaties gebruikte vervangingsonderdelen moeten origineel zijn en alle accessoires moeten
goedgekeurd zijn door de fabrikant, om een optimale veiligheid te kunnen garanderen voor de machines en voor de installaties
waarin deze gemonteerd kunnen worden.
14.
HET OPSPOREN EN VERHELPEN VAN STORINGEN
STORINGEN
CONTROLES (mogelijke oorzaken)
OPLOSSINGEN
1. De motor start niet
en maakt lawaai.
A. Controleer of de motor onder spanning staat en of de
spanning overeenkomt met de waarde die vermeld is op het
kenplaatje.
B. Controleer de zekeringen.
C. De vlotterschakelaar verhindert de start.
D. De as draait niet.
E. Controleer de elektrische verbindingen op de Box in het
geval van een Pulsar CB-pomp
B. Vervangen indien ze zijn doorgebrand.
C. Controleer of de vlotter vrij beweegt en goed
werkt.
D. Draai de as zoals aangegeven in het
hoofdstuk Richtlijnen (Paragraaf 6.3./6.4.).
E. Controleer of de condensator goed
verbonden en onbeschadigd is, en of de brug
aanwezig is aan de ingang van de
drukschakelaar/vlotter.
2. De elektropomp
geeft geen vloeistof af.
A. Het aanzuigfilter of de leidingen zijn verstopt.
B. De waaiers zijn versleten of verstopt.
C. De afsluiter, indien geïnstalleerd, op de toevoerleiding is
geblokkeerd in gesloten stand.
D. Het vloeistofniveau is te laag. Bij de start moet het
waterniveau hoger zijn dan het niveau van het filter.
E. De gevraagde opvoerhoogte gaat de eigenschappen van
de elektropomp te boven.
F. Bij de uitvoeringen PULSAR DRY is de pomp niet gevuld.
A. Verhelp de verstopping zoals aangegeven in
het hoofdstuk Richtlijnen (Paragraaf 6.5.).
B. Vervang de waaiers of verhelp de
verstopping.
C.
Controleer of de afsluiter goed werkt en
vervang hem eventueel.
D.
Regel de lengte van de kabel van de
vlotterschakelaar (zie hoofdstuk Start –
Paragraaf 9.3.).
F.
Vul de pomp. (Zie afb.2, bladz 2).
3. De elektropomp
stopt niet.
A.
De vlotter onderbreekt de werking van de elektropomp
niet.
A.
Controleer of de vlotter vrij beweegt en
goed werkt.
4. Onvoldoende
opbrengst.
A. Controleer of het zuigfilter niet gedeeltelijk verstopt is
(voor PULSAR pompen).
B. Controleer of de waaiers of de toevoerleiding niet
gedeeltelijk verstopt zijn of aanzettingen vertonen.
C. Controleer of de waaiers niet versleten zijn.
D. Controleer of de afsluiter (indien aanwezig) niet
gedeeltelijk verstopt is.
E. Controleer voor driefase uitvoeringen de draairichting (zie
hoofdstuk Elektrische aansluiting - Paragraaf 8.4. ).
A. Verhelp eventuele verstoppingen zoals
aangegeven in het hoofdstuk Richtlijnen
(Paragraaf 6.5.).
B. Verhelp eventuele verstoppingen.
C. Vervang de waaiers.
D. Maak de afsluiter zorgvuldig schoon.
E. Wissel twee draden van de voeding om.
5. De thermische
stroombeveiliging stopt
de elektropomp.
A. Controleer of de te pompen vloeistof niet te dik is, want
dit kan leiden tot oververhitting van de motor.
B. Controleer of de watertemperatuur niet te hoog is (zie
temperatuurbereik vloeistof).
C. De elektropomp is gedeeltelijk geblokkeerd door
onzuiverheden.
D. De elektropomp is mechanisch geblokkeerd.
C. Maak de elektropomp zorgvuldig schoon.
D. Controleer of er wrijving is tussen bewegende
en vaste delen; controleer de lagers op slijtage
(neem contact op met de leverancier).